Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7206/GA, 17 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:17-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7206/GA           

 

Betreft [klager]

Datum 17 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

De directeur heeft – voor zover in beroep aan de orde – op 14 mei 2019 het verzoek van [klager] (hierna: klager) tot incidenteel verlof afgewezen.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagrechter bij het JC Zaanstad heeft op 3 juni 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (ZS-JI-2019-147). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw mr. B.J. de Groot in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De beslissing is gebaseerd op het advies van het multidisciplinair overleg (MDO). Ook is een positief advies van het OM meegewogen. De directeur heeft wel adviezen en inlichtingen ingewonnen alvorens op de aanvraag van klager te beslissen. Voordat wordt overwogen of verlof wordt toegekend – en dus ook of begeleid verlof de bezwaren met betrekking tot het recidiverisico wegneemt – diende klager echter toestemming te geven voor het opvragen van medische documenten bij de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA). Daaruit zou moeten blijken of zijn moeder niet tot reizen in staat zou zijn. Dit weigerde klager, waardoor hij niet heeft aangetoond dat zijn moeder niet naar de inrichting kon komen. Voorgaande, in combinatie met het recidiverisico, het soort traject en de houding van klager, heeft ertoe geleid dat de aanvraag van klager is afgewezen.

Standpunt van klager

Tijdens de beklagzitting is door de beklagrechter aan de directeur gevraagd om de nadere onderbouwing van de afwijzing van de verlofaanvraag te overhandigen. Deze stukken heeft de directeur niet overgelegd. De directeur heeft bij de afwijzing van de verlofaanvraag enkel verwezen naar een reclasseringsrapport uit 2018 waaruit zou blijken dat er in 2018 sprake was van een hoog recidiverisico. Een recenter document waaruit het recidiverisico zou kunnen worden gehaald, heeft de directeur niet overhandigd. De beklagrechter heeft terecht geoordeeld dat de beslissing van de directeur wegens een motiveringsgebrek niet in stand kon blijven. In beroep worden wederom geen nadere stukken overlegd waaruit zou moeten blijken waarop de afwijzing is gebaseerd.

 

3. De beoordeling

In artikel 25 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten. In artikel 3, eerste lid, van de Regeling staat dat de directeur alle benodigde inlichtingen en adviezen inwint.

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof, omdat hij zijn moeder op een gesloten psychiatrische afdeling wilde bezoeken. Om de medische of psychische noodzaak te kunnen vaststellen, had klagers moeder toestemming dienen te geven aan de medisch adviseur bij de afdeling IMA om haar medische gegevens op te vragen. Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Regeling had de directeur deze toestemming (al dan niet via klager) dienen te vragen (vergelijk RSJ 17 december 2020, R-20/8187/GV). De directeur heeft dat – voor zover bekend – niet gedaan. De beklagrechter heeft dan ook terecht overwogen dat de afwijzing van klagers verlofaanvraag onvoldoende is gemotiveerd.

Uit de stukken blijkt evenwel dat klager kort na de afwijzing van de verlofaanvraag, op 25 juni 2019, in de inrichting bezoek heeft ontvangen van zijn moeder. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie duidelijk geworden dat er geen medische of psychische noodzaak was tot het verlenen van incidenteel verlof. De beroepscommissie ziet daarom geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Gelet op het voorgaande oordeelt de beroepscommissie als volgt.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de toegekende tegemoetkoming en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 17 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven