Onderwerp: Bezoek-historie

Het AOW-hiaat bij gewezen burgerambtenaren en militairen: “rekening man of rekening Rijk?”

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bestuursrechtannotatie

CRvB 18-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2614-2622 & Rechtbank Den Haag 06-10-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12034

Titel: Het AOW-hiaat bij voormalig burgerambtenaren: “rekening man of rekening Rijk?”

Auteur: mr. P. Verkroost

 

NASCHRIFT

Door mr. P. Verkroost

relaties10

1

Op 18 juli 2016 deed de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) uitspraak in een hoger beroepsprocedure tussen defensie en een aantal gewezen burgerambtenaren van defensie met aanspraak op wachtgeld over het zgn. “AOW-gat” (AOW staat voor Algemene Ouderdomswet). In haar uitspraak oordeelde de CRvB dat de door de minister vastgestelde inkomensvoorziening onvoldoende is. Op 6 oktober 2016 heeft de Rechtbank Den Haag een soortgelijke uitspraak gedaan in een procedure tussen defensie en meerdere gewezen militairen met een uitkering ingevolge de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) over het AOW-gat. Een representatieve uitspraak voor die groep is hierboven vermeld.

2

Het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) is in 1996 reeds ingetrokken (zie Staatsblad 1996, 337) als gevolg van het arbeidsvoorwaardenakkoord uit 1995. De versobering van de wachtgeldaanspraken was gekoppeld aan de introductie van een meer activerende regeling conform de Werkloosheidswet. Het Wbad bleef wel onverkort van toepassing met betrekking tot het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK) 2004. Het SBK 2012-2016 kent geen wachtgeldaanspraak. De betrokkenen uit de onderhavige uitspraken hebben aanspraak op wachtgeld als gevolg van ontslag in 2013 of 2014 wegens overtolligheid, verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het SBK 2004. Het doel van de verhoging van de AOW-leeftijd is het stimuleren van werknemers tot langer werken, tegen de achtergrond van deze steeds duurder wordende oudedagsvoorziening. Bij de onderhavige groep gewezen werknemers kon van dat langer werken geen sprake zijn, nu zij immers al waren ontslagen en een wachtgeldvoorziening genoten. Op het moment van ontslag was voor betrokkenen duidelijk dat de leeftijd waarop men aanspraak kan maken op de AOW zou worden verhoogd, maar niet hoe hiermee zou worden omgegaan in relatie tot bijvoorbeeld het wachtgeld. Defensie is met de centrales van overheidspersoneel een compensatie overeengekomen, te weten de Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd van 1 oktober 2015 (hierna: voorziening). Deze voorziening dicht het AOW-gat niet helemaal, vooral als gevolg van fiscale effecten.

 

Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij het militaire personeel, dat op grond van de bepalingen van de Militaire Ambtenarenwet 1931 en het Algemeen militair ambtenarenreglement ruim voor de pensioen- en AOW-gerechtigde leeftijd de actieve dienst verlaat, m.n. gebaseerd op overwegingen van geschiktheid voor de functies van militair. De UGM-uitkering voorzag traditioneel in een overbrugging tot de ingangsdatum van zowel het ouderdomspensioen als de AOW. In navolging van de uitspraken van de CRvB acht de Rechtbank Den Haag de getroffen compensatieregeling ook in het geval van een gewezen militair met een UGM-uitkering ontoereikend. De Minister van Defensie heeft inmiddels aangegeven in deze uitspraak te berusten, zodat vanuit een ‘proces-perspectief’ de stand voor gewezen burgerambtenaren met wachtgeld en gewezen militairen met een UGM-uitkering identiek is: nu de voorziening onvoldoende is, dient de minister een nieuw besluit te nemen.

3

Het effect van het Wbad was aanvankelijk dat het pensioen van de burgerambtenaren op hun wachtgeld aansloot, zodat hun inkomensvoorziening verzekerd was. De CRvB merkt dit aan als een gerechtvaardigde aanspraak van betrokkenen. Deze gerechtvaardigde aanspraak kan in waarde worden uitgedrukt, namelijk de hoogte van de AOW en het ouderdomspensioen (uit te keren door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds), zoals die vooraf bekend waren bij betrokkenen en waarmee zij rekening hebben kunnen houden voor de toekomst. Het verschil tussen de reguliere AOW- uitkering en de tegemoetkoming van de voorziening is door de CRvB in haar uitspraak meegewogen en beoordeeld. Ten aanzien van het ouderdomspensioen oordeelt de CRvB dat van betrokkenen niet (in tegenstelling tot het standpunt van de minister) kan worden gevraagd om hun ouderdomspensioen eerder in te laten gaan omdat dit voor hen voor de rest van hun leven een lager bedrag aan ouderdomspensioen met zich meebrengt. Dit lagere bedrag aan ouderdomspensioen ziet hier op de nieuwe situatie, waarbij het ouderdomspensioen in beginsel bij de verhoogde AOW-leeftijd ingaat. De ontstane gerechtvaardigde aanspraak van betrokkenen is echter ontstaan ten tijde van de oude situatie, waarbij het ouderdomspensioen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar inging. Is nu sprake van een onredelijk verschil tussen het ouderdomspensioen bij 65 in de oude situatie en het ouderdomspensioen in de nieuwe situatie als dit alsnog (vervroegd) bij 65 in gaat, of heeft de CRvB zich uitsluitend gericht op de nieuwe situatie? Het antwoord op vorenstaande kan van groot financieel belang zijn bij de totstandkoming van een nieuwe oplossing.

 

Het ouderdomspensioen voor militairen gaat nog altijd in bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar in tegenstelling tot het ouderdomspensioen van burgerambtenaren waar de ingangsdatum al is verschoven naar 67 jaar. Dit heeft tot gevolg dat het volledig doorbetalen van de UGM-uitkering geen uitkomst biedt omdat de UGM-uitkering en het ouderdomspensioen gedurende een bepaalde periode zouden gaan samenlopen en in een aantal gevallen een hogere uitkomst dan de AOW en het ouderdomspensioen in de oude situatie zouden genereren. Hier is dus altijd maatwerk vereist.

4

De CRvB oordeelt dat de rechtbank terecht niet zelf in deze zaak heeft voorzien, nu de minister vanwege de aard en materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming heeft. De Rechtbank Den Haag heeft dit standpunt overgenomen in haar uitspraak. Echter welke juridische ruimte heeft de minister nog, nu de gekozen oplossing als onvoldoende is beoordeeld en de CRvB zelf een geschikte oplossing (namelijk het doorbetalen van het wachtgeld tot de verhoogde AOW-leeftijd) heeft aangedragen? Zou een ruimere regeling dan de huidige voorziening de toets bij de CRvB kunnen doorstaan of rest de minister enkel de optie van het doorbetalen van het wachtgeld c.q. het volledig compenseren van het verlies aan AOW-inkomsten? De feitelijke speelruimte van de minister wordt daarbij beperkt door de budgettaire kaders van de jaarlijkse defensiebegroting. Bij doorbetaling van wachtgeld tot aan het bereiken van de verhoogde AOW-leeftijd komt de reparatie van het AOW-hiaat volledig voor rekening van defensie. Hoe verhoudt dit zich tot het doel van het verhogen van de AOW-leeftijd, namelijk het betaalbaar houden van de AOW-voorziening en een bijdrage van eenieder daaraan? Een lichtpuntje is het feit dat het een tijdelijk fenomeen betreft, dat eindigt zodra de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd in 2021 is afgerond. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting van mensen. Een verhoging van de AOW-leeftijd maakt de overheid uiterlijk vijf jaar van tevoren bekend. Vanaf dat moment behoort het tijdperk waarin de AOW-leeftijd een vast gegeven was, definitief tot het verleden.

5

Ten tijde van het schrijven van deze annotatie was een aangepaste voorziening voor het AOW-gat voor militairen met een UGM-uitkering nog onderwerp van overleg, zowel in de Tweede Kamer als tussen de minister en de centrales van overheidspersoneel. Dit wordt dus vervolgd.

Naar boven