Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19692/GB, 1 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19692/GB                             

Betreft [klager]

Datum 1 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager).

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 27 augustus 2020 beslist klager te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 21 januari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. F.L.C. Schoolderman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd dat klager bij meerdere geweldsincidenten betrokken is geweest, waaronder een steekincident in de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen. Overtuigend bewijs hiervoor ontbreekt echter. Het betreft het woord van een medegedetineerde tegen dat van klager (en een andere medegedetineerde) en klager is niet disciplinair gestraft. De maatregel waaraan in de bestreden beslissing wordt gerefereerd betreft een ordemaatregel die is genomen ter bescherming van klager en betreft geen verklaring van schuld. Ook de globale opmerking over andere eerdere agressieve gedragingen is niet relevant, aangezien dit geen actuele informatie betreft die noopt tot overplaatsing vanuit de PI Achterhoek, terwijl dat voor een selectiebeslissing wel is vereist.

Verder wordt in de bestreden beslissing melding gemaakt van signalen van drugsinvoer en vluchtplannen, waarover klager telefonisch contact zou hebben gehad. De vermeende drugsinvoer ziet op het invoeren van kleding, dat later daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Klager weerspreekt dan ook de feitelijke juistheid van deze aantijging. Van gesprekken over vluchtpogingen is evenmin sprake. Uit het getranscribeerde telefoongesprek tussen klager en zijn vriendin spreekt klager zijn hoop uit over een goede afloop van zijn hoger beroep en blijkt uit niets dat hij vluchtplannen heeft. Het gesprek over een polo T-shirt en bezoekproblemen met zijn vriendin wijzen hier evenmin op. Ook een gerucht onder medegedetineerden over vermeende toekomstige vluchtpogingen kan niet leiden tot het oordeel dat klager vluchtgevaarlijk is. Deze omstandigheden zijn niet meer dan suggesties en vermoedens en kunnen de beslissing tot plaatsing in de BPG-afdeling onvoldoende dragen. Over de bovenstaande aantijgingen is klager nimmer gehoord noch is onderzoek gedaan naar de door hem aangedragen verifieerbare alternatieve verklaringen. De bestreden beslissing is daarom eveneens onvoldoende gemotiveerd.

Klager is overgeplaatst op dezelfde dag als de uitreiking van de op schrift gestelde bestreden beslissing, zodat hem geen adequate mogelijkheid is geboden om bezwaar in te stellen, voordat de vergaande beslissing was geëffectueerd. Daarnaast is de bestreden beslissing enkel gebaseerd op de bovengenoemde, voor klager nadelige vermeende gebeurtenissen, terwijl het selectieadvies van de PI Achterhoek evengoed klagers positieve gedrag beschrijft. In eerdere inrichtingen van verblijf omschreef het afdelingspersoneel klager als een vriendelijke en beleefde man die een neutrale houding laat zien ten aanzien van het personeel. Hij legde contact met veel gedetineerden en met het kookclubje bereidde hij maaltijden. Over klagers verblijf in de PI Achterhoek is gerapporteerd dat hij goed gedrag vertoonde en zich netjes en correct heeft gedragen jegens zowel personeel als medegedetineerden.

Het bovenstaande draagt de conclusie dat onvoldoende is gemotiveerd dat klager een ernstig beheersrisico vormde en dat hij niet in een regime van algehele of beperkte gemeenschap kon functioneren en verblijven. De overplaatsing naar een individueel regime is daarom buitenproportioneel, terwijl het minder ingrijpende alternatief van een overplaatsing naar de PI Dordrecht passend zou zijn geweest (vergelijk RSJ 17 juli 2019, R-19/3432/GB). Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

Uit het dossier blijkt dat klager op 23 maart 2021 betrokken is geweest bij een steekincident. Het dossier geeft daarnaast voldoende aanknopingspunten om alert te zijn op eventuele pogingen tot ontvluchting of de invoer van drugs. Klagers raadsvrouw geeft een alternatieve lezing van de feiten, maar uitgaande van de inhoud van het selectieadvies van de PI Achterhoek, is klager op juiste gronden op de BPG-afdeling geplaatst.

Overigens is klager op 21 januari 2021 voor observatie naar het Pieter Baan Centrum overgeplaatst. In samenspraak met het Gedetineerden Recherche Informatiepunt zal worden bekeken of klager na deze observatieperiode kan uitstromen naar een andere afdeling dan de BPG-afdeling.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Achterhoek. Op 27 augustus 2020 is hij in de BPG-afdeling van de PI Vught geplaatst, omdat hij een ernstig beheersrisico vormde en niet langer te handhaven was in een regulier regime. Uit klagers registratiekaart blijkt dat hij van 21 januari 2021 tot en met 5 maart 2021 ter observatie in het Pieter Baan Centrum heeft verbleven. Van 5 maart 2021 tot en met 18 maart 2021 verbleef hij weer in de BPG-afdeling van de PI Vught. Vanaf 18 maart 2021 verblijft klager in (de Afdeling Intensief Toezicht van) de PI Leeuwarden.

Ontvankelijkheid beroep

Weliswaar is het beroep ingesteld op het moment dat klager verbleef in het Pieter Baan Centrum, maar nu dit een tijdelijke plaatsing betrof en klager nadien, zij het voor een korte periode, is teruggekeerd naar de BPG-afdeling van de PI Vught, staat dit niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De beroepscommissie beslist hiertoe ook omdat bij de door de raadsvrouw aangevoerde gronden van het beroep om een tegemoetkoming is verzocht.

Inhoudelijk

In een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:

-           hun persoonlijkheid;

-           hun gedrag;

-           andere persoonlijke omstandigheden;

-           de aard van het door hen gepleegde delict; of

-           de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.

 

Uit het dossier blijkt het volgende. Op 3 maart 2020 werd klager vanuit de PI Krimpen aan de IJssel overgeplaatst naar de PI Achterhoek, naar aanleiding van een ernstig geweldsincident op 14 februari 2020, waarbij hij een medegedetineerde heeft mishandeld, zo bleek uit camerabeelden en verklaringen van het personeel. Op 1 april 2020 bereikte de directeur signalen over door klager ondernomen voorbereidingen van een vluchtpoging. Het afdelingshoofd ontving namelijk een brief, waarin stond dat klager van plan was om met een medegedetineerde de inrichting via de luchtplaats te ontvluchten. Vanwege het op grond daarvan aanwezige vluchtrisico heeft de directeur tot 1 mei 2020 klagers telefoongesprekken opgenomen en uitgeluisterd. Ook klagers skypegesprekken (fysiek bezoek vond vanwege de destijds geldende coronamaatregelen geen doorgang) werden gevoerd onder individueel toezicht en de inhoud van deze gesprekken werd opgenomen. Op 15 mei 2020 lukte het vanwege verbindings¬problemen niet om een gesprek via skype tot stand te brengen. Klager werd daarop erg boos en verbaal agressief en dreigend richting het personeel. Op 23 augustus 2020 vond een volgend incident plaats en werd een medegedetineerde in zijn rug gestoken. Deze verklaarde dat (onder andere) klager dit had gedaan en dat klager een andere medegedetineerde opdracht heeft gegeven om het slachtoffer te lijf te gaan. Hoewel het personeel dit alles niet heeft waargenomen en klager daarom niet disciplinair is bestraft, is hem een ordemaatregel opgelegd om de orde en veiligheid in de inrichting te bewaken. De directeur heeft daarbij nog meer telefoongesprekken van klager uitgeluisterd – de beroepscommissie begrijpt gesprekken in de periode na 1 mei 2020 – en heeft klager in deze gesprekken horen spreken over de mogelijke invoer van drugs en voorbereidingen op een verblijf buiten de inrichting. Naar aanleiding van het incident op 23 augustus 2020 verklaarden verschillende gedetineerden over nog andere geweldsincidenten en afpersing op de afdeling, mede uitgericht door klager.

Uit het bovenstaande blijkt een reeks van bestendig negatief en agressief gedrag. De beschreven voorvallen, waaronder de geweldsincidenten en de signalen over een vluchtpoging, zijn van een bijzondere ernst. Dit alles moet worden gezien tegen de achtergrond van het feit dat klager in eerste aanleg is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en verdacht wordt van, kort gezegd, het meerdere malen medeplegen van (poging tot) moord en de voorbereiding daarvan. Daarbij zou klager lid zijn van een crimineel samenwerkingsverband, waarvan een aantal leden niet is gedetineerd.

In het licht van dit alles heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager, als gevolg van zijn gedrag en in combinatie met de aard van de delicten waarvan hij wordt verdacht, een ernstig beheersrisico vormde, zoals bedoeld in artikel 11 van de Regeling, zodat klager op dat moment niet langer geschikt was voor plaatsing in een regulier regime. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 1 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven