Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22552/TA, 30 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22552/TA           

Betreft              Klager

Datum              30 november 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van Klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna: de instelling) heeft op 26 juli 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. D.M. Penn, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en namens de instelling de heer […], psychiater bij de instelling, […], plaatsvervangend hoofd van de instelling en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 24 november 2021 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Volgens klager is er geen sprake van een psychotische stoornis en daaruit voortvloeiend gevaar. Er is geen noodzaak voor gebruik van antipsychotische medicatie. Hij wil daarom dat de medicatie stap voor stap wordt afgebouwd, zodat hij kan laten zien dat hij zonder die medicatie psychose vrij is en geen incidenten veroorzaakt. De mogelijkheid daartoe is in ieder geval niet onderzocht.

De instelling stelt dat bij het stoppen met de medicatie levensgevaar voor anderen zal ontstaan, maar dat is in het licht van de feiten schromelijk overdreven. Het gaat om een medisch oordeel, maar dat oordeel is onvoldoende toegelicht. De instelling grijpt heel makkelijk terug op agressie die zich in het verleden heeft voorgedaan en maakt het door haar veronderstelde gevaar ook ter zitting niet concreet. Het indexdelict heeft lang geleden plaatsgevonden en sindsdien zijn er geen gewelddadige incidenten geweest ondanks dat eerder met medicatie is gestopt. Er is geen sprake van wanen, klager heeft zijn redenen om aan te nemen dat er over hem wordt gepraat. Waar de instelling spreekt van een dreigende opstelling en achterdocht gaat het om de beleving van de medewerkers van de instelling. Als klager een kritische vraag stelt, is men direct bang dat hij agressief wordt. Er blijkt echter nergens uit dat klager verbaal of fysiek agressief is geworden of zich dreigend heeft opgesteld. Dat klager heeft gezegd dat er door het personeel spelletjes worden gespeeld is onvoldoende concreet. Een dergelijke verklaring wordt ook vaak op reguliere afdelingen gehoord.

Klager heeft fysiek last van vele bijwerkingen van de antipsychotische medicatie, met name trillingen over zijn hele lichaam en fysieke pijn. Klager bespreekt de klachten met de behandelend psychiater. Zijn klachten zijn niet verminderd na de verlaging van de dosering van de medicatie. Het gaat verder wel goed met zijn behandeling in de instelling.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Bij klager is sprake van een licht verstandelijke beperking en ongedifferentieerde schizofreniespectrum stoornis. Klager heeft een uitgebreid strafblad met veel ernstige geweldsdelicten. Tijdens detentie heeft hij in 2006 een medegedetineerde met een mes in de hals gestoken, in 2007 in de penitentiaire inrichting iemand lichamelijk letsel toegebracht. In 2014 en 2015 waren er buiten detentie steekincidenten richting huisgenoten waarvoor hij in 2016 is hij veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging.

In PPC Haaglanden is dwangbehandeling ingezet in verband met een paranoïde gedachtegang en psychotische belevingen. Klager vertoonde extreem terugtrekgedrag, contactproblemen, oninvoelbaarheid en achterdocht. In 2018 is in PPC Haaglanden geprobeerd om de dosering van de antipsychotische medicatie te verlagen. Dit had tot gevolg dat klager zich weer toenemend ging terugtrekken, meer geladen en oninvoelbaar in contact werd, waarna de dosering weer verhoogd is. Bij de negende verlenging van de dwangbehandeling werd gedragsverandering gezien. Klager nam meer initiatief tot contact, was niet meer afwerend en oninvoelbaar, lag niet meer vaak op bed en was beter in te schatten.

Na plaatsing in PPC Zaanstad is de dwangbehandeling voortgezet. In 2019 is in PPC Zaanstad besloten mee te gaan met klagers wens om de medicatie af te bouwen en uiteindelijk te stoppen, waarna de dwangbehandeling van juni 2019 tot maart 2020 is gestaakt. In eerste instantie leek dit goed te gaan, maar klager is toch gedecompenseerd. Hij vertoonde toenemend terugtrekgedrag, wilde steeds met de politie bellen en gaf aan dat er spelletjes werden gespeeld door twee medewerkers. Hij heeft daarbij geprobeerd de namen van de medewerkers te achterhalen en met fysieke agressie gedreigd. Klager maakte een oninvoelbare of onvoorspelbare indruk. Vanwege de gerichte dreiging naar personeel in combinatie met eerdere forse fysieke incidenten binnen detentie is hij doorgeplaatst naar een crisisafdeling, maar daar bleef het beeld hetzelfde. Na hervatting van de dwangbehandeling verbeterden klagers toestandsbeeld en gedrag. Hij was meer in contact met medebewoners, vriendelijker, zakelijk en niet meer geladen.

In PPC Vught is de dwangbehandeling voortgezet. Klager heeft het laatste depot daar op 29 juni 2021 gekregen. De behandelend psychiater bij PPC Vught heeft de instelling geadviseerd door te gaan met de a-dwangbehandeling.

Klager is op 30 juni 2021 in de instelling opgenomen. Besloten is ook in de instelling een a-dwangbehandeling in te zetten, gelet op het advies van de psychiater bij PPC Vught en de vele agressieve incidenten in het verleden in combinatie met het feit dat klager dreigend agressief gedrag vertoont wanneer de dwangbehandeling wordt gestaakt. Klager ontkent in het verleden stemmen te hebben gehoord of wanen te hebben gehad. De stukken kloppen volgens hem niet.

Klager is niet bereid orale antipsychotische medicatie te gebruiken en is ook niet bereid het depot vrijwillig te nemen. Wel berust hij erin. Hij maakt hij zelf een afspraak bij de medische dienst en meldt zich zelfstandig voor het zetten van een depot. Hem wordt Cisordinol gegeven in verband met zijn suikerziekte. Inmiddels kon de medicatie voor suikerziekte worden stopgezet. De dosering Cisordinol is onlangs verlaagd van 200 naar 180 mg per twee weken. Stopzetten van de antipyschotische medicatie is echter niet verantwoord omdat eerder is gezien dat dan na enkele weken de stoornis opvlamt en van daaruit een toename van achterdocht en fors dreigend gedrag naar anderen is te verwachten.

Klager zet zich goed in voor zijn behandeling. Er kan nu beter toegewerkt worden naar resocialisatie, waarop nu perspectief bestaat.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt.

Het hoofd van de instelling heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. Het hoofd van de instelling heeft deze verklaringen overgelegd. De verklaringen voldoen aan de vereisten van artikel 16c, tweede lid, van de Bvt. Daarnaast heeft het hoofd van de instelling klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een a dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is al langere tijd gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking en ongedifferentieerde schizofreniespectrum stoornis. Uit de uitgebreid door het hoofd van de instelling beschreven voorgeschiedenis van klager komt naar voren dat zonder behandeling met antipsychotische medicatie klagers toestandsbeeld op enig moment achteruit gaat, de psychose weer opvlamt met toename van het risico op gevaar voor plotselinge agressie en fysiek geweld naar anderen vanuit toegenomen achterdocht, zoals ook ten tijde van het indexdelict aan de orde was en ook is gezien bij het tijdens detentie staken van behandeling met antipsychotische medicatie. Anders dan klager is de beroepscommissie van oordeel dat de voorgeschiedenis van klager wel degelijk mag en zelfs moet worden meegewogen bij het de beoordeling van het gevaar dat de stoornis klager doet veroorzaken indien geen behandeling met antipsychotische medicatie plaatsvindt. Naar het oordeel van de psychiaters is geen andere behandeling mogelijk. Eerder is tijdens klagers verblijf in verscheidene PPC’s  gezien dat klagers toestandsbeeld en gedrag zijn verbeterd door behandeling met een antipyschoticum. Door gebruik van Cisordinol is klager in de instelling in staat zich voor zijn op resocialisatie gerichte behandeling in te zetten en zet hij zich daar ook goed voor in. Klager weigert vrijwillige inname van de medicatie, ook in de minder bezwarende pilvorm omdat hij van mening is dat hij geen psychotische stoornis heeft en geen gevaar vormt. Klager en de psychiater zijn met elkaar in gesprek over de bijwerkingen die klager van de medicatie ondervindt.

Gelet op het voorgaande kon het hoofd van de instelling in redelijkheid inschatten dat klager zonder medicamenteuze behandeling vanuit de bij hem gediagnosticeerde psychische stoornis gevaar voor anderen veroorzaakt en dat er geen perspectief bestaat op een op resocialisatie gerichte behandeling (gevaar maatschappelijke teloorgang). Voldoende aannemelijk is dat dit gevaar, zonder een geneeskundige behandeling, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 30 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven