Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24276/SGA, 25 november 2021, schorsing
Uitspraakdatum:25-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/24276/SGA

    

Betreft [Verzoeker]

Datum 25 november 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van 17 november 2021 om hem uit te sluiten van deelname aan de arbeid voor de duur van zes weken.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur) op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift (beklagkenmerk nog onbekend).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Door verzoeker is aangevoerd dat de werkmeester op 17 november 2021 heeft beslist verzoeker uit te sluiten van deelname aan de arbeid voor de duur van zes weken, omdat verzoeker niet hard genoeg zou werken. Volgens verzoeker is hij niet gehoord door de directeur en is deze beslissing hem ook niet op schrift bekend gemaakt. Verzoeker heeft zich tegen de aan hem opgelegde straf niet kunnen verweren. Daarbij wordt verzoeker de komende zes weken tijdens het arbeidsblok ingesloten in zijn cel.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de arbeidsmedewerker het besluit heeft genomen om het arbeidscontract van verzoeker op 17 november 2021 per direct te ontbinden. Volgens de directeur is deze mededeling niet op schrift gesteld, maar wel mondeling aan verzoeker medegedeeld. Het betreft volgens de directeur geen beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), omdat verzoeker een contract is aangegaan met de afdeling arbeid. De beslissing houdt in verzoeker voor tenminste zes weken niet op de arbeid werkzaam zal zijn en dat hij na die periode weer de mogelijkheid heeft om een arbeidscontract aan te gaan, mits de wil en de motivatie er is om te werken, aldus de directeur.

De directeur voert aan dat het arbeidscontract van verzoeker is ontbonden, omdat hij de productienorm niet haalde. Volgens de directeur praat verzoeker veel met zijn medegedetineerden en haalt hij daarmee het werktempo op de arbeidszaal omlaag. De directeur voert aan dat verzoeker hierover is gewaarschuwd op 3, 4 en 8 november 2021, maar dat verzoeker niet openstaat voor deze feedback. Met de invoering van de Wet Straffen en Beschermen (Wet SenB) is de arbeidsplicht komen te vervallen. Omdat het gedrag van verzoeker storend is voor zijn medegedetineerden, zijn gedrag ondanks meerdere malen aanspreken niet heeft veranderd en hij vrijwillig naar de arbeid is gekomen, heeft de arbeidsmedewerker het volgens de directeur noodzakelijk geacht om het arbeidscontract van verzoeker te ontbinden.

De voorzitter overweegt als volgt.

Anders dan de directeur stelt, betreft een beslissing tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een gedetineerde een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw, waartegen beklag openstaat en waarvan schorsing kan worden gevraagd. Om die reden acht de voorzitter verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.

Inhoudelijk overweegt de voorzitter dat uit de Memorie van Toelichting bij de Wet SenB (Kamerstukken II 2018/2019, 35 122, nr. 3, p. 48, onderdeel K.) naar voren komt dat de arbeidsplicht per 1 juli 2021 is komen te vervallen, maar dat het verrichten van arbeid in beginsel aan iedere gedetineerde wordt aangeboden. Het personeel zal gedetineerden motiverend bejegenen om gedetineerden de voordelen van deelname aan de arbeid te doen laten inzien. Gedetineerden die wel in staat, maar niet bereid zijn om zich in te zetten en een prestatie te leveren (ongemotiveerde gedetineerden), kunnen uitgesloten worden van de arbeid. De directeur dient deze beslissing niet lichtvaardig te nemen. Het voorgaande volgt eveneens uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling arbeid gedetineerden (Stcrt. 2021, 28357). Op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling arbeid gedetineerden (voor zover hier van belang) kan een gedetineerde op grond van een besluit van de directeur structureel zijn uitgesloten van toegang tot arbeid. De directeur bepaalt in het besluit de duur van de uitsluiting.

De voorzitter begrijpt uit de stukken dat verzoeker door de directeur voor de duur van zes weken is uitgesloten van deelname aan de arbeid, omdat verzoeker volgens de werkmeester een ‘ongemotiveerde gedetineerde’ is en hier herhaaldelijk op is aangesproken. Het gevolg van deze beslissing is dat verzoeker gedurende de voor de arbeid bestemde uren wordt ingesloten in zijn cel. De voorzitter constateert dat – hoewel de beslissing niet op schrift is gesteld – deze wel aan verzoeker is medegedeeld, inclusief de termijn van uitsluiting (als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, van de Regeling). Voorlopig oordelend kan de beslissing in dit geval niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt, gelet op hetgeen uit de inlichtingen van de directeur naar voren komt aangaande verzoekers gedrag in de arbeidszaal. Daarbij heeft de voorzitter in overweging genomen dat verzoeker voorafgaand aan de beslissing herhaaldelijk is aangesproken op zijn gedrag, de beslissing wel mondeling aan verzoeker is medegedeeld en verzoeker tijdig gebruik heeft kunnen maken van rechtsmiddelen tegen deze beslissing. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter volgt uit de wet niet dwingend dat de beslissing tot uitsluiting van deelname aan de arbeid op schrift moet worden gesteld, of dat verzoeker voorafgaand aan de beslissing moet worden gehoord. De voorzitter zal het verzoek afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 25 november 2021 gegeven door mr. M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven