Onderwerp: Bezoek-historie

Nieuwsgierige marechaussee

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Strafrechtannotatie

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Militaire kamer

Arrest van 29 januari 2015

Voorzitter: mr. R. van den Heuvel, lid: mr. R.H. Koning, militair lid: commandeur (A) (tit.) Mr. R.R.H. Laurens.

relaties5

Nieuwsgierige marechaussee

Marechaussee maakt collega wijs dat hij persoonsgegevens van een kentekenhouder nodig heeft, die hij voor privédoeleinden gebruikt. Ontvankelijkheid openbaar ministerie: geen klacht vereist, geen willekeurige vervolging. Kwalificatie: ambtsgeheim wordt geschonden waar het gedeeld wordt met iemand die onder de gegeven omstandigheden niet over de desbetreffende informatie mocht beschikken; doen plegen van opzettelijke schending van een ambtsgeheim.

 

(Sr artt. 47, 272)

relaties1

Verkort Arrest

van de militaire kamer gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland van 24 april 2014 met parketnummer [...] in de strafzaak tegen:

 

[naam],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [adres],

opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee,

[registratienummer],

[plaatsing].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 januari 2015.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 200,- subsidiair 4 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.Th. van Jaarsveld, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

 

“[h]ij op of omstreeks 31 januari 2012 te Groningen, althans in Nederland, de terzake strafrechtelijk niet aansprakelijke [betrokkene 1] (wachtmeester der eerste klasse van de KMar), een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij het uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft doen schenden, immers heeft hij die [betrokkene 1] een kenteken van een personenauto [kenteken] in een geautomatiseerd (politie)systeem laten bevragen ten behoeve van privégebruik”.

 

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De ontvankelijkheid

Door de raadsman is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu er geen klacht is ingediend door de houder van het bevraagde kenteken, [aangever].

Het hof verwerpt dit verweer aangezien de met het tenlastegelegde feit geschonden norm (mede) strekt tot bescherming van de integriteit van het opsporingsapparaat van de Koninklijke Marechaussee en niet uitsluitend tot bescherming van het belang van [aangever].

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het in redelijkheid niet tot vervolging heeft kunnen overgaan, daar geen met behulp van het strafrecht te handhaven belang wordt gediend met de vervolging van verdachte. Het hof verwerpt ook dit verweer: het waarborgen van de integriteit van de Koninklijke Marechaussee rechtvaardigt vervolging van verdachte voor het hem tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Verdachte heeft volgens de verklaring van zijn collega, wachtmeester der eerste klasse [betrokkene 1], deze [betrokkene 1] telefonisch verzocht om iets voor hem te bevragen. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij zich meende te herinneren dat verdachte toen zei dat hij aan het thuiswerken was en nog geen Defensie telestick had. [Betrokkene 1] heeft daarop in goed vertrouwen aan het verzoek van verdachte voldaan. Het resultaat van de bevraging heeft hij telefonisch aan verdachte doorgegeven en vervolgens naar het hotmailadres van verdachte gemaild.

Bij de stukken bevindt zich een uitdraai van deze e-mail. Daaruit blijkt dat is gezocht naar gegevens met betrekking tot een Alfa Romeo met het kenteken [kenteken], op naam van [aangever]. Verdachte verklaart dat hij aan [betrokkene 1] uitsluitend heeft gevraagd om de kleur en het type auto uit te zoeken en hem slechts die gegevens telefonisch mede te delen. Voorts stelt verdachte dat hij [betrokkene 1] niet heeft verzocht om toezending per e-mail van de resultaten van de bevraging van het kenteken en dat hij de desbetreffende e-mail na ontvangst heeft weggegooid zonder kennis te hebben genomen van de inhoud.

Het hof acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig en oordeelt het aannemelijk dat verdachte het kenteken door [betrokkene 1] heeft laten bevragen teneinde (ook) gegevens van de houder van het kenteken te verkrijgen. De verklaring van [betrokkene 1] biedt geen aanknopingspunten voor de lezing van verdachte en daarnaast zijn kenteken, kleur en merk/type auto, om welke gegevens het verdachte volgens hem uitsluitend te doen zou zijn geweest, vrij op internet verkrijgbare gegevens. Dat verdachte op andere wijze het adres en persoonsgegevens van de houder van het kenteken heeft weten te achterhalen, acht het hof niet aannemelijk.

 

De raadsman stelt dat geen sprake kan zijn van de schending van een ambtsgeheim wanneer de bij de overdracht van informatie betrokken personen zich op hetzelfde kennisniveau bevinden. Er zou volgens de verdediging geen sprake zijn van schending van een ambtsgeheim omdat de aan [betrokkene 1] gevraagde informatie voor verdachte eveneens op te vragen was.

Het hof verwerpt dit verweer. Nu aan verdachte door zijn superieuren uitdrukkelijk te kennen was gegeven dat hij geen (politie)systemen mocht raadplegen voor privé-doeleinden, was van een gelijk informatie- en kennisniveau als dat van [betrokkene 1] geen sprake. In dat verband stelt het hof vast dat in de gebleken omstandigheden verdachte als privé-persoon de informatie heeft gevraagd aan en heeft ontvangen van [betrokkene 1] als geheimhouder.

 

De raadsman heeft voorts aangevoerd dat geen ambtsgeheim is geschonden omdat geen sprake is geweest van openbaarmaking van dan wel ruchtbaarheid geven aan de informatie. Het hof is echter van oordeel dat de gegevens openbaar zijn gemaakt door het toesturen van de gevraagde gegevens door [betrokkene 1] aan verdachte.

Anders dan door de raadsman is gesteld, behoeft naar het oordeel van het hof in de tenlastelegging niet te worden opgenomen dat aan de verkregen informatie ruchtbaarheid is gegeven. Van een nietige dagvaarding – voor zover de raadsman dat heeft beoogd te bepleiten – is dan ook geen sprake. Evenmin valt in te zien waarom het bewezenverklaarde feit niet kwalificeerbaar zou zijn.

 

Door de raadsman zijn voorts diverse verweren gevoerd waarvan de strekking is dat het feit niet kwalificeerbaar zou zijn. Het hof verwerpt die verweren, omdat zij geen steun vinden in de wet of anderszins in het recht.

 

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

 

“[h]ij op of omstreeks 31 januari 2012 te Groningen, althans in Nederland, de terzake strafrechtelijk niet aansprakelijke [betrokkene 1] (wachtmeester der eerste klasse van de KMar), een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij het uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft doen schenden, immers heeft hij die [betrokkene 1] een kenteken van een personenauto [kenteken] in een geautomatiseerd (politie)systeem laten bevragen ten behoeve van privégebruik”.

 

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op: doen plegen van opzettelijke schending van een ambtsgeheim.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft door het plegen van het bewezenverklaarde feit niet alleen de integriteit van de Koninklijke Marechaussee geschonden, maar ook het vertrouwen van zijn collega, die ervan uit ging dat hij verdachte hielp met zijn werk. Het hof heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat het door verdachte gepleegde strafbare feit reeds consequenties voor hem heeft gehad en mogelijk nog zal hebben voor zijn werk.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 47 en 272 van het Wetboek van Strafrecht.

 

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

[Volgt: veroordeling tot geldboete van € 200,–, subs. 4 dagen hechtenis. – Red.]

relaties5

Naschrift

Door mr. M.M. Dolman

 

Het werk van opsporingsambtenaren kan vergen dat zij over vertrouwelijke informatie beschikken. Kennisname, c.q. gebruik van die informatie brengt echter een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende persoon mee, en is daarom omgeven met voorschriften die ertoe strekken dat deze inbreuk in een redelijke verhouding staat tot het daarmee nagestreefde (officiële) doel. Waar niet voldaan is aan de wettelijke voorwaarden, mag ook een opsporingsambtenaar geen kennis nemen van vertrouwelijke informatie, laat staan deze met anderen delen.

Van de omstandigheid dat hij uit hoofde van zijn functie kan achterhalen wat hij als burger zou willen – maar niet mag – weten kan echter een verleiding uitgaan waaraan de opsporingsambtenaar geen weerstand kan bieden. Met vertrouwelijke gegevens uit officiële systemen kan hij ook in de particuliere sfeer zijn voordeel doen.1 Het hier besproken geval biedt daarvan een voorbeeld. Hoewel uit het arrest niet blijkt waarom verdachte zijn collega vroeg naar de gegevens van de houder van een bepaald kenteken, c.q. welk gebruik hij daarvan wilde maken, is in confesso dat dit in de particuliere sfeer gelegen was.

Verdachte werd vervolgd ter zake van doen plegen van opzettelijke schending van een ambtsgeheim. Verdachte had nl. zijn ambtsgeheim niet geschonden, integendeel: hij kon niet over de desbetreffende gegevens beschikken. Daarom maakte hij een collega – van wie hij wist dat die er wèl toegang toe had – wijs dat hij er ambtshalve om verlegen zat maar er feitelijk niet over kon beschikken. De collega verschafte verdachte de gevraagde gegevens en schond daarmee zijn ambtsgeheim. Omdat hij ter zake niet kon worden gestraft – nu hij verschoonbaar dwaalde omtrent het voorgenomen gebruik van de gegevens kan niet worden gezegd dat hij opzettelijk handelde2 – werd niet hij, maar verdachte vervolgd, ter zake van het doen plegen van dat feit.

Ten onrechte volgens de verdediging, die de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie betwistte. Het feit zou in dit geval slechts op klacht vervolgbaar zijn, en die klacht ontbrak. Verwezen werd naar art. 272 lid 2 Sr, volgens welke bepaling opzettelijke schending van een ambtsgeheim tegen een bepaalde persoon slechts op diens klacht vervolgd wordt. Dat is een enigszins moeizaam geformuleerde bepaling, wat in de hand gewerkt is door de omstandigheid dat in de loop van haar totstandkoming de opvattingen omtrent de strafwaardigheid van het misdrijf veranderden. De commissie-De Wal, die het wetboek voorbereidde, achtte slechts de schending van particuliere, een bepaalde persoon betreffende geheimen strafwaardig. Uit de door haar voorgestelde bepaling – luidende: “De [...] misdrijven worden niet vervolgd dan op klagte van hem tegen wien het misdrijf is gepleegd” – volgde dat schending van geheimen die geen bepaald persoon betreffen niet strafbaar was.3 Daar dacht de wetgever anders over: waar lid 1 spreekt van “enig geheim” en lid 2 alleen ter zake van de schending “tegen een bepaald persoon” een klacht eist, is de schending van geheimen die het algemeen belang raken strafbaar en ambtshalve vervolgbaar.4 Het klachtvereiste complementeert dus niet de beperking van het toepassingsbereik van de strafbepaling, maar laat de opportuniteit van strafvervolging primair ter beoordeling van degene wiens geheim geschonden is.

De vraag is dan of door schending van een geheim een particulier of een algemeen belang geschaad is. Het Hof beantwoordt die vraag in laatstbedoelde zin, en dat lijkt mij juist. In dit geval was immers niet (alleen) de persoonlijke levenssfeer van de kentekenhouder in het geding, maar ook en vooral de vertrouwelijkheid van gegevens die door middel van de politiesystemen worden verwerkt, c.q. de integriteit van het personeel dat met die verwerking belast is. Mij dunkt dat dit belang het instellen van strafvervolging rechtvaardigde.

Vervolgens moest het Hof onderzoeken of het handelen van verdachte als (doen plegen van) schending van een ambtsgeheim gekwalificeerd kan worden, wat eveneens door de verdediging betwist werd. De raadsman stelde voorop dat geen ambtsgeheim in het geding was geweest, aangezien verdachte en zijn collega ‘zich op hetzelfde kennisniveau bevonden’; op het werk had verdachte de gevraagde gegevens zelf kunnen opzoeken. Het Hof verwerpt dit verweer, overwegende dat verdachte – nu hem door zijn superieuren uitdrukkelijk te kennen was gegeven dat hij geen (politie)systemen mocht raadplegen voor privédoeleinden – niet over dezelfde kennis beschikte als zijn collega; hij heeft zijn collega als privépersoon informatie gevraagd ten aanzien waarvan die tot geheimhouding verplicht was. Dat is feitelijk juist, en volstaat ook bij deze casuspositie: verdachte – die niet over de gevraagde informatie kon beschikken – vroeg zijn collega naar informatie die deze niet met hem mocht delen. Maar hier wringt wel iets, want hoe te oordelen over het geval de verdachte zich die informatie zonder hulp van een collega had kunnen verschaffen? Dan had hij de vertrouwelijkheid van die informatie even goed miskend – en zich aan plichtsverzuim schuldig gemaakt – maar geen strafbaar feit begaan: schending van een geheim impliceert dat dit met een derde gedeeld wordt.

Volgens de raadsman was dat echter niet voldoende; zijns inziens kan niet van schending gesproken worden waar het desbetreffende geheim niet openbaar gemaakt is dan wel daaraan ruchtbaarheid is gegeven. Het Hof verwerpt ook dit verweer, maar zijn overweging dat de gegevens openbaar zijn gemaakt doordat verdachtes collega die verdachte toestuurde is wat kort door de bocht. De woorden ‘openbaar maken’ – die niet in de delictsomschrijving voorkomen – kunnen nl. aanleiding geven tot de misvatting dat het misdrijf van art. 272 Sr slechts begaan wordt waar een ieder over de desbetreffende informatie kan beschikken. Die misvatting wordt voorkomen als gesproken wordt van ‘bekend maken’ – zoals het artikel tot 1967 deed; sindsdien wordt van ‘schenden’ gesproken, om te voorzien in gevallen waarin men verplicht is vertrouwelijke informatie met anderen te delen.5 Art. 272 Sr bedreigt dus straf tegen het bekend maken van vertrouwelijke informatie waarvoor geen (structurele) rechtvaardiging bestaat, en zodanige bekendmaking kan ook aan een enkeling gedaan worden.6 In dit geval stond bovendien ter discussie hoe die bekendmaking haar beslag had gekregen: er heeft een telefoongesprek plaatsgevonden en er is een e-mail verstuurd, maar in het midden blijft waaraan verdachte zijn kennis van de gegevens van de kentekenhouder ontleende. Voor zijn vaststelling dat verdachte daarom gevraagd heeft verwijst het Hof wel naar de e-mail, maar het stelt niet vast dat verdachte om toezending daarvan vroeg, c.q. hij van de inhoud kennis genomen heeft. Onoverkomelijk is dat echter niet: vast staat dat verdachtes collega jegens hem zijn geheimhoudingsplicht schond.

 

M.M.D.

Naar boven