Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20022/GA, 3 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20022/GA           

Betreft [klager]

Datum 3 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel vanwege fysiek geweld jegens een medegedetineerde, ingaande op 6 november 2020.

De beklagrechter bij de PI Zwolle heeft op 12 februari 2021 het beklag gegrond verklaard (Zl-2020-1155). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Zwolle gehoord op de zitting van 20 oktober 2021 in de PI Lelystad.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Op 6 november 2020 meldt een medegedetineerde van klager dat hij in de keuken tijdens het recreatieblok in elkaar is geslagen. Klager ontkent, maar uit camerabeelden is gebleken dat klager zich tijdens het voorval heeft opgehouden in de recreatieruimte. Te zien is dat klager met twee containers richting de recreatieruimte loopt. Klager plaatst de containers voor de deur van de recreatieruimte en loopt met lege handen de recreatieruimte binnen. Na een tijdje komt het slachtoffer de recreatieruimte uit rennen, waarbij het slachtoffer zichtbaar gewond is. Klager bevindt zich nog steeds in de recreatieruimte wanneer het personeel de recreatieruimte inkomt. Klager was dus aanwezig en betrokken bij de vechtpartij. Klager verlaat de recreatieruimte wederom met lege handen. Klager geeft aan dat hij alleen in de ruimte aanwezig was voor zijn werkzaamheden als reiniger.

Klager heeft zich bewust begeven in een situatie die onverenigbaar is met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Dit valt klager te verwijten en aan te rekenen. Klager wist of behoorde te weten dat bij dit soort voorvallen het verstandiger is zich afzijdig te houden en/of zich te melden bij het personeel. Ook had klager kunnen ingrijpen. Reinigingswerkzaamheden dienen op een ander moment uitgevoerd te worden om niet in een ongewenste situatie te geraken. Het slachtoffer is gehoord. Aan de hand van foto’s van alle medegedetineerden die op de afdeling verblijven, heeft het slachtoffer verklaard door wie de mishandeling heeft plaatsgevonden. Daarbij is klagers foto aangewezen. Uit nader onderzoek zijn geen signalen gekomen dat de verklaring van het slachtoffer als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. Klager is eerder betrokken geweest bij een vechtpartij, hij is bekend met het gebruiken van fysiek geweld. De directeur verwijst naar RSJ 23 oktober 2020, R-20/6627/GA en RSJ 23 februari 2017, 16/3940/GA. De omstandigheid dat het geweldsincident door het personeel niet is waargenomen, staat de conclusie dat er een geweldsincident heeft plaatsgevonden niet in de weg.

De camera is gericht op de gang die toegang geeft tot de recreatieruimte. De recreatieruimte is een grote ruimte. Als een persoon eenmaal in de ruimte is heeft diegene zicht op de gehele ruimte. Gezien is dat klager met een aantal mensen de ruimte is binnengegaan. Hij heeft geen poging ondernomen om tussenbeide te komen. Als reiniger kan klager zelf zijn werkzaamheden inrichten. Het is echter de vraag of het verstandig is de ruimte te reinigen als er personen aanwezig zijn. De containers die door klager voor de ingang zijn gezet maakten het lastig de recreatieruimte te betreden, men kon er wel omheen lopen. Aan het slachtoffer zijn foto’s getoond van alle gedetineerden die op die afdeling zaten, van wie hij er vijf heeft aangewezen. De directeur weet niet of na de aangifte de camerabeelden door de politie zijn opgevraagd. De camerabeelden zijn niet meer beschikbaar.

Standpunt van klager

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt in beroep toe te lichten.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Op 6 november 2020 is een medegedetineerde in de keuken van de recreatieruimte in elkaar geslagen door meerdere gedetineerden. Het slachtoffer is met een koekenpan op zijn hoofd geslagen en daarna door andere gedetineerden in elkaar geslagen. Hierbij heeft het slachtoffer ernstige verwondingen opgelopen. Klager stelt dat hij niets te maken had met dit incident, hij was in de keuken voor zijn werkzaamheden als reiniger.

De beroepscommissie is van oordeel dat uit het samenstel van feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk is geworden dat klager betrokken is geweest bij voornoemd incident. Dit blijkt uit het volgende:

-    Op de camerabeelden was zichtbaar dat klager aanwezig was in de recreatieruimte op het moment van het incident;

-    Klager heeft twee containers voor de ingang van de recreatieruimte geplaatst, waardoor de toegang tot de ruimte werd bemoeilijkt;

-    Het slachtoffer heeft op basis van de aan hem getoonde foto’s klager met nog enkele andere medegedetineerden aangewezen als degenen door wie de mishandeling is gepleegd;

-    Klager heeft zich niet gedistantieerd van het incident noch is gebleken dat hij van de mishandeling melding heeft gedaan bij het personeel.

De beroepscommissie acht klagers stelling dat hij voor reinigingswerkzaamheden in de recreatieruimte aanwezig was niet overtuigend, nu hij deze ruimte volgens de directeur met lege handen is binnengetreden en na het incident ook met lege handen heeft verlaten. De beroepscommissie acht verder van belang dat het slachtoffer nieuw op de afdeling was en dat hem de foto’s van alle gedetineerden van de afdeling zijn getoond. De directeur heeft zich op het standpunt kunnen stellen geen aanwijzingen te hebben dat de verklaring van het slachtoffer als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. Anders dan de beklagrechter kent de beroepscommissie aan de herkenning van klager op de foto’s een belangrijk gewicht toe. Hoewel de beroepscommissie constateert dat de camerabeelden niet zijn bewaard, kan dit niet tot een andere conclusie leiden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 3 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven