Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22859/SGA, 26 augustus 2021, schorsing
Uitspraakdatum:26-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22859/SGA

              

Betreft verzoeker

Datum 26 augustus 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op

a.  op 23 augustus 2021 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het in het bezit hebben van een eigendom van een medegedetineerde, ingaande op 23 augustus 2021 om 11.30 uur en eindigend op 30 augustus 2021 om 11.30 uur;

b.  op 24 augustus 2021 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek is ingeschreven als klaagschrift (IJ-2021-001199).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.

 

Ten aanzien van a.

Verzoeker stelt dat de zonnebril van hem is en dat hij deze wilde uitvoeren om een andere zonnebril in te kunnen voeren. Hij stelt dat hij erin geluisd wordt door medegedetineerden en dat de invoercontrole en de registratie van zijn eigendommen rommelig is verlopen.

Uit de schriftelijke reactie van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 19 augustus 2021 en twee keer een ´checklist toegestane goederen op cel´ van verzoeker en medegedetineerde, komt naar voren dat verzoeker geprobeerd heeft een zonnebril uit te voeren die niet van hem is. De directeur voert aan dat dat uit nader onderzoek naar voren is gekomen dat uit verzoekers ´checklist´ blijkt dat hij nooit een zonnebril heeft ingevoerd, terwijl een medegedetineerde melding heeft gemaakt dat hij zijn zonnebril mist en tevens vast is komen te staan dat de betreffende zonnebril aan hem toebehoort. Verzoeker heeft de ´checklist´ ondertekend, maar naar zijn zeggen niet gecontroleerd. De directeur voert aan  dat wordt uitgegaan van de gegevens die vastliggen op papier en ondertekend zijn.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek onder a. afwijzen.

 

Ten aanzien van b.

Uit de bestreden beslissing van 24 augustus 2021 komt naar voren dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ontoelaatbaar’ is aangemerkt. Hierbij is het onder a. beschreven gedrag benoemd, te weten dat verzoeker wordt vervolgd voor het plegen van een misdrijf tijdens zijn detentie. Op grond van artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) heeft de directeur vervolgens beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 van de Regeling, laat zien.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur verzoekers gedrag ten onrechte aangemerkt als ´wordt vervolgd voor het plegen van een misdrijf tijdens zijn detentie dan wel medeplegen van een misdrijf´. Uit de voornoemde nota van toelichting volgt dat het in dat geval moet gaan om ´het vervolgen door het openbaar ministerie´. Daar is niet van gebleken. Voorlopig oordelend valt verzoekers gedrag niet onder de gedragingen die in de Regeling als ‘ontoelaatbaar’ gedrag zijn aangemerkt. De voorzitter overweegt dat indien de directeur verzoekers gedrag als ‘ongewenst’ heeft willen kwalificeren, hij volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag dient te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging dient te maken. Dit is niet gebeurd.

Gelet op al het voorgaande is de bestreden beslissing onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. In zoverre is de bestreden beslissing is daarmee zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek onder b. moet worden toegewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek onder a. af en wijst het verzoek onder b. toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 26 augustus 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven