Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21553/GB, 26 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:26-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/21553/GB

               

Betreft [klager]

Datum 26 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 mei 2021 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klagers raadsman, mr. T. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De voorzitter van de beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de landsadvocaat, namens verweerder, gehoord op de (digitale) zitting van 23 juli 2021.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Gelet op het karakter van de EBI en de gevolgen van plaatsing in dat regime, moet in geval van terugkerende verlengingsbeslissingen een groter belang worden gehecht aan de actualiteit, concreetheid, volledigheid en de betrouwbaarheid van de informatie waarop de verlengingsbeslissing wordt gebaseerd. Beslissingen tot plaatsing in de EBI, en dan met name de verlengingsbeslissingen, dienen bovendien te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zeker omdat het regime in de EBI op gespannen voet staat met (onder andere) het in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vastgelegde verbod van onmenselijk of vernederende behandeling of bestraffing. Niet kan en mag worden onderschat welke impact het zeer restrictief en beperkend regime heeft op de gedetineerde die zich, gedurende lange tijd, geconfronteerd ziet met dit regime.

De bestreden beslissing bestaat voor een groot gedeelte uit een herhaling van zetten. Zo is de inhoud onder ‘feiten’ vrijwel identiek aan de inhoud van de eerdere verlengingsbeslissingen. Datzelfde geldt voor de inhoud onder ‘overwegingen’ waarin – kort gezegd – wordt aangegeven waarom ten aanzien van klager thans sprake zou zijn van de zogenoemde a-grond en de b-grond.

 

Ten aanzien van de a-grond

Als uitgangspunt geldt dat algemene feiten, stellingen en aannames onvoldoende zijn om een extreem vluchtrisico op te baseren. Van een extreem vluchtrisico, als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kan pas sprake zijn indien – in een concreet geval – is gebleken van betrouwbare, concrete en actuele informatie waaruit kan volgen dat ten aanzien van de betreffende gedetineerde sprake is van een extreem vluchtrisico.

De beroepscommissie heeft al geoordeeld dat de stelling dat klager over voldoende geld, macht en middelen beschikt(e) om langere tijd uit handen van politie en justitie te blijven, onvoldoende is om te kunnen komen tot een extreem vluchtrisico. Ook onvoldoende is de stelling dat er in de strafzaak tegen klager mogelijk een levenslange gevangenisstraf zal worden geëist (RSJ 5 november 2020, R-20/7220/GB en RSJ 9 april 2021, 20/16429/GB). Bovengenoemde algemeenheden zijn onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat ten aanzien van klager sprake is van een extreem vluchtrisico.

De informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), zoals die wordt genoemd in de rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP), dateert van 5, 12 en 28 februari 2020. Er kan bezwaarlijk worden gesproken van actuele informatie waaruit een extreem vluchtrisico blijkt. Met name ook omdat in de tussentijd – een periode van maar liefst veertien maanden – niet is gebleken van informatie die (geheel of gedeeltelijk) overeenkomt met, of versterking geeft aan, de TCI-informatie van medio februari 2020. In het meest recente GRIP-rapport van 6 mei 2021 wordt enkel aangegeven dat – de laatste veertien maanden – niet is gebleken dat de TCI-informatie van medio februari 2020 niet (meer) juist of actueel zou zijn. Oftewel, in de tussenliggende periode is geen voor klager belastende informatie – met betrekking tot een extreem vluchtrisico – binnengekomen.

De conclusie van de GRIP-officier van justitie dat de informatie van februari 2020 nog actueel is, omdat uit strafrechtelijk onderzoek niet is gebleken dat de informatie niet (meer) juist of actueel zou zijn, snijdt geen hout. Het kan niet zo zijn dat gedateerde informatie, vanwege het ontbreken van ontlastende informatie, telkenmale wordt aangemerkt als actueel en ‘potentieel juist’, ondanks dat niet is gebleken van juistheid van deze gedateerde informatie. Indien wordt gesteld dat sprake is van een extreem vluchtrisico, dan dient die stelling met concrete feiten of omstandigheden en actuele informatie te worden onderbouwd (RSJ 28 april 2016, 16/529/GB).

Het extreme vluchtgevaar kan ook niet volgen uit het feit dat tijdens een terechtzitting, buiten de rechtszaal, door een aantal personen is gedemonstreerd door middel van het dragen van witte T-shirts met daarop teksten over het proces tegen klager. Klager heeft geen contact gehad met deze personen.

Vanwege het ontbreken van met name actuele informatie, maar ook betrouwbare en concrete informatie, waaruit een extreem vluchtrisico zou moeten volgen, kan de a-grond niet worden aangenomen.

 

Ten aanzien van de b-grond

Klager weerspreekt een groot gedeelte van de aantijgingen in de bestreden beslissing en voor veel stellingen en verdachtmakingen wordt geen enkele, of slechts een zeer summiere, onderbouwing, gegeven. Gezien de inhoud van de verlengingsbeslissingen kan klager zich niet aan de indruk onttrekken dat hij door verweerder niet (langer) wordt gezien als verdachte, maar reeds als veroordeelde. Klager kan niet veranderen dat hij is aangemerkt als verdachte in een omvangrijk strafproces. Belangrijk is dat klager nog altijd slechts verdachte is en vooralsnog niet is gebleken dat hij verantwoordelijk is voor de door het Openbaar Ministerie (OM) genoemde strafbare feiten. De verdachtmakingen afkomstig van het OM worden namelijk telkens gebruikt om een verlenging te rechtvaardigen, terwijl klager niet, of althans zeer summier, de gelegenheid heeft om zich – in deze procedure – tegen die verdachtmakingen te verdedigen.

Voor zover de gestelde dodenlijst, waarvan het bestaan door klager wordt betwist, ten grondslag wordt gelegd aan de b-grond, merkt klager op dat bezwaarlijk kan worden gesteld dat hij (langer) in de EBI moet verblijven om te voorkomen dat gevolg wordt gegeven aan de dodenlijst, die kennelijk onafhankelijk van klager zou moeten bestaan. Niet valt in te zien hoe plaatsing in de EBI aan het bestaan van een dergelijke lijst verandering zou brengen. Klager betwist een (bij ontvluchting) onaanvaardbaar maatschappelijk risico te vormen.

 

Alternatief

Uitdrukkelijk moet worden onderzocht of er mogelijkheden zijn om (min of meer) hetzelfde resultaat te bereiken met een minder ingrijpende beslissing dan (verlenging van de) plaatsing in de EBI. Uit een beslissing tot (verlengde) plaatsing in de EBI dient te volgen dat aan deze onderzoeksplicht is voldaan en, indien tot (verlenging van de) plaatsing in de EBI is gekomen, waarom niet kan worden volstaan met een minder ingrijpend alternatief. Niet gebleken is of is onderzocht om klager op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) te plaatsen dan wel op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG)

De wijze waarop klager in detentie wordt behandeld, kan in veel gevallen het daglicht niet verdragen. Klager wordt binnen de inrichting niet zelden geconfronteerd met schendingen van het recht. Deze omstandigheden moeten worden meegewogen bij de beoordeling van de bestreden beslissing, omdat dit gevolgen zijn van de bestreden beslissing. De beklagcommissie heeft door klager ingediende klaagschriften gegrond verklaard. De omstandigheden waaronder klager in de EBI zit gedetineerd, zijn in strijd met het EVRM.

Het gaat momenteel, gezien de omstandigheden, goed met klager. Het is niet juist dat hij tijdens de zitting op [datum zitting] contact heeft geprobeerd te maken met de buitenwereld. Klager zat in de cel beneden. De muziek stond keihard aan. Aan hem werd door een medegedetineerde gevraagd hoe het met hem ging. Hierop heeft klager alleen gezegd dat het goed ging met hem. Klager mag niet luchten of sporten met medegedetineerden. Hij mag alleen drie keer per week tien minuten bellen en hij mag één keer per week bezoek ontvangen.

 

Standpunt van verweerder

Klager werd al sinds 2015 door het OM gezocht met het oog op de vervolging van ernstige strafbare feiten in een omvangrijk strafproces, waarin aan klager het leidinggeven aan een criminele organisatie die zich – onder meer – richt op het plegen van moorden, alsmede levensdelicten (deels voltooid, deels poging of voorbereiding) ten laste is gelegd. Ook heeft het OM aangekondigd dat er een onderzoek loopt naar klagers betrokkenheid bij de moord op de broer van de kroongetuige en de moord op de toenmalige advocaat van de kroongetuige. Ook wordt klager in twee andere onderzoeken verdacht van het leidinggeven aan een criminele organisatie die zich onder meer richt op het plegen van moorden en het medeplegen van een reeks van moorden, pogingen tot moord en voorbereidingshandelingen van moord. Klager wordt in deze zaken vooralsnog (nog) niet vervolgd, maar is nog wel steeds verdachte.

De PI Vught heeft op 29 april 2021 geadviseerd om klagers verblijf in de EBI te verlengen, omdat klager tot de doelgroep behoort waarvoor de EBI in het leven is geroepen. De selectie-adviescommissie heeft geadviseerd om klagers verblijf in de EBI te verlengen op de gronden a en b van artikel 6 van de Regeling. Verweerder heeft, conform de gegeven adviezen, klagers verblijf in de EBI verlengd.

 

Ten aanzien van de a-grond

De invloed die klager nog steeds buiten de EBI heeft, wordt ondersteund door recente informatie over een demonstratie die bij de start van de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak heeft plaatsgevonden. De aanwezige demonstranten droegen allen dezelfde witte T-shirts met opdrukken als “no fair trail” en scandeerden “free [naam klager]”. Bij de demonstranten bleken ook contacten te zitten van het criminele samenwerkingsverband waartoe klager zou behoren. Daarnaast is verweerder – in tegenstelling tot klager – van mening dat de TCI-informatie van februari 2020, inhoudende dat er (gewelddadige) ontvluchtingsplannen zijn gemaakt, nog onverminderd actueel is en duidt op een extreem vluchtrisico. Het OM houdt er onverminderd rekening mee dat er mogelijk plannen zijn om klager uit de EBI te doen ontsnappen. Dat het OM vanwege zwaarwegende onderzoeksbelangen daarover geen verdere mededelingen kan doen, is mede gezien de ernst van de verdenkingen niet onbegrijpelijk. Er is dan ook sprake van een extreem vluchtrisico en het is noodzakelijk dat klager in de EBI verblijft. Klager vormt daarnaast een maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. De verlengingsbeslissing is dan ook terecht op de a-grond gebaseerd. 

 

Ten aanzien van de b-grond

Uit de bestreden beslissing blijkt dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het risico op ontvluchting als zodanig hieraan ondergeschikt is. Een belangrijke rol speelt hierbij dat klager wordt vervolgd ter zake van een groot aantal zeer ernstige strafbare feiten. Dat deze procedure geen ruimte biedt aan klager om de beschuldigingen aan zijn adres te weerspreken, maakt niet dat de verdenkingen en hun ernst niet aan de verlengingsbeslissing ten grondslag kunnen worden gelegd. Het gaat niet om niet of slechts summier onderbouwde verdachtmakingen. De rechtbank heeft reeds ernstige bezwaren aanwezig geacht en klagers voorlopige hechtenis telkens verlengd. Bij het voortduren van de voorlopige hechtenis wordt de inhoudelijke toets van de rechter steeds zwaarder. Dat de voorlopige hechtenis van klager nog niet is opgeheven of geschorst, duidt erop dat de ernstige bezwaren en gronden voor voorlopige hechtenis volgens de rechtbank nog onverminderd aanwezig zijn.

Ook de zeer hoge mediagevoeligheid van de strafzaak en de persoon van klager zijn van belang voor deze grond. Ontvluchting zou een groot gezichtsverlies voor de Nederlandse rechtsstaat betekenen. Daarbij is van belang dat klagers strafzaak momenteel inhoudelijk wordt behandeld en dat er nog steeds getuigenverhoren plaatsvinden bij de rechter-commissaris, de kroongetuige nog inhoudelijk zal worden gehoord op de zitting en de vrees bestaat dat klager het strafproces zal proberen te beïnvloeden. Ook zou klager een dodenlijst hanteren hetgeen volgt uit PGP-berichten, aangetroffen observatiemateriaal en verklaringen van de kroongetuige. Klager zou regelmatig uit wraak moorden hebben laten plegen en het OM vreest dat de aanhouding of vervolging van klager aanleiding zal zijn voor nieuwe wraakacties. Een ontvluchting van klager zou dan ook een ernstige bedreiging voor de veiligheid van personen en instituten opleveren en dus tot onaanvaardbare maatschappelijke onrust leiden.

 

Alternatieven

Uit de bestreden beslissing volgt dat is gekeken naar alternatieven. Een alternatief is, gelet op de feiten en omstandigheden waarop de beslissing is gebaseerd, niet voorhanden. In elk ander regime – in een normaal beveiligde inrichting – wordt het risico op ontvluchting groter en kan klager met medegedetineerden communiceren (en dus, al dan niet via hen, met de buitenwereld). Alleen in het EBI-regime worden niet alleen al klagers contacten, maar ook alle contacten van medegedetineerden gemonitord. De verlengingsbeslissing voldoet daarmee ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. 

Het regime van de EBI is, anders dan klager stelt, niet mensonterend. De klachten die klager heeft ingediend over de gang van zaken in de EBI zijn in de onderhavige procedure niet aan de orde en dienen buiten beschouwing te worden gelaten. Het verblijf van klager in de EBI is niet in strijd met (artikel 3 van) het EVRM.

Ter zitting is namens verweerder – mede overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota – een nadere toelichting gegeven. Onlangs heeft een derde liquidatie plaatsgevonden van iemand die dicht bij de kroongetuige heeft gestaan. Dat de criminele organisatie waaraan klager vermoedelijk leidinggeeft of heeft gegeven bij de moord betrokken is, is niet het enige scenario dat wordt onderzocht door het OM, maar het is wel een scenario waarmee nadrukkelijk rekening wordt gehouden. Een eventuele ontvluchting van klager zal ook hierom tot onaanvaardbare maatschappelijke onrust leiden. Het is niet dat klager in een volledig isolement zit in de EBI. Hij kan bezoek ontvangen, hij ontvangt zijn advocaat en hij mag bellen. Het aantal belminuten dat klager heeft, is hoger dan de wet en de huisregels voorschrijven. Hoewel de beklagcommissie het beklag gegrond heeft verklaard ten aanzien van de duur van de belminuten, heeft zij niet geoordeeld dat sprake is van strijd met het EVRM. Een arts heeft klager inmiddels gezien en de zaak ten aanzien van de visitatieprocedure loopt nog in beroep. Indien klager door de beklagcommissie in het gelijk wordt gesteld, wordt aan de beslissing uitvoering gegeven of er wordt beroep ingesteld. Klager wordt in de aanhangig gemaakte beklagzaken niet altijd in het gelijk gesteld door de beklagcommissie.

 

3. De beoordeling

Klager is verdachte in een omvangrijk strafproces. Hij is aangehouden op grond van een bevel gevangenneming van 24 september 2019 van de rechtbank Amsterdam. Klager is sinds 19 december 2019 gedetineerd. Hij verblijft sinds die datum in de EBI. Aan de orde is verweerders beslissing om klagers verblijf in de EBI voor een derde keer met zes maanden te verlengen.

 

De toepasselijke regelgeving

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

 

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

 

Het oordeel van de beroepscommissie

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager een extreem vluchtrisico vormt en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten (a-grond). Daaruit volgt dat verweerder ook in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt bij ontvluchting, voor zover het vluchtrisico als zodanig daaraan ondergeschikt is (b-grond). De beroepscommissie zal hieronder haar oordeel onderbouwen.

 

Ten aanzien van de a-grond

De beroepscommissie is, evenals in RSJ 9 april 2021, 20/16429/GB, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager een extreem vluchtrisico vormt.

Voordat klager in Dubai werd aangehouden, stond hij al ongeveer anderhalf jaar internationaal gesignaleerd. Verweerder heeft, mede gelet hierop, in redelijkheid kunnen concluderen dat klager over voldoende geld, macht en middelen beschikt(e) om lange tijd uit handen van politie en justitie te blijven. Het vermoeden dat klager buiten de EBI thans nog over voldoende mensen, macht en middelen beschikt, wordt mede ondersteund door recente informatie over een demonstratie die bij de start van de inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak heeft plaatsgevonden. De aanwezige demonstranten droegen allen dezelfde witte T-shirts met opdrukken als “no fair trail” en scandeerden “free [naam klager]”. Bij de demonstranten bleken ook contacten te zitten van het criminele samenwerkingsverband waartoe klager volgens het OM behoort. Ook is aannemelijk dat klager zich, gelet op de aan hem ten laste gelegde feiten, realiseert dat tegen hem mogelijk een levenslange gevangenisstraf zal worden geëist. Hoewel dit op zichzelf onvoldoende is om een extreem vluchtrisico aan te nemen, kan het daarbij naar het oordeel van de beroepscommissie wel een rol spelen.

Uit voorhanden zijnde TCI-informatie uit februari 2020 komt naar voren dat – hoewel de binnengekomen informatie verschilt – er plannen zijn om klager (op gewelddadige wijze) uit de EBI te bevrijden. Hierbij wordt – onder meer – gesproken over een commandogroep die de beschikking heeft over zware vuurwapens. Uit het GRIP-rapport van 18 november 2020 blijkt dat deze binnengekomen informatie op de juiste wijze is getoetst en betrouwbaar is geacht. Uit de GRIP-rapporten van 1 april 2021 en 6 mei 2021 volgt dat het OM nog steeds onderzoek doet naar de TCI-informatie over een mogelijke ontsnapping van klager, maar dat daarover vanwege zwaarwegende onderzoeksbelangen op dit moment geen nadere mededelingen kunnen worden gedaan. Het OM houdt er dus onverminderd rekening mee dat er mogelijk (gewelddadige) plannen zijn om klager uit de EBI te doen ontsnappen. In deze meest recente GRIP-rapporten staat verder dat alle relevante informatie uit eerdere rapporten onverminderd van kracht is. Bij deze stand van zaken kan de TCI-informatie uit februari 2020 naar het oordeel van de beroepscommissie nog als voldoende actueel worden beschouwd. Daarbij is niet alleen van belang dat het onderzoek naar de betreffende betrouwbaar geachte informatie nog steeds loopt, maar ook dat de planning en organisatie van een ontsnappingspoging redelijkerwijs geruime tijd in beslag kunnen nemen.

Uit het GRIP-rapport van 6 mei 2021 volgt tot slot dat klager recent, na de strafzitting van [datum] – door naar elkaar te schreeuwen door dichte celdeuren – met een medeverdachte informatie heeft uitgewisseld of heeft getracht dat te doen. Klager doet kennelijk veel moeite om informatie bij zijn medeverdachten te krijgen. Dat verweerder ook dit gedrag mede ten grondslag legt aan de stelling dat het belang van afscherming groot blijft, ook met het oog op eventueel ontsnappingsgevaar, acht de beroepscommissie begrijpelijk. Hetgeen over dit incident namens klager is aangevoerd, kan hier niet aan afdoen.

De beroepscommissie is verder van oordeel dat verweerder nog steeds heeft kunnen concluderen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.

In dit kader acht de beroepscommissie van belang dat klager wordt verdacht van een groot aantal zeer ernstige geweldsdelicten. Daarbij wordt klager gezien als degene die leidinggeeft dan wel gaf aan de criminele organisatie. Klager zou ook een dodenlijst hanteren waarop nog tientallen mensen staan, terwijl opdrachten in het verleden vaak – soms na jaren – zijn uitgevoerd. Verweerder heeft op grond van deze omstandigheden kunnen concluderen dat een ontvluchting van klager zou leiden tot een reëel gevaar voor ernstige geweldsdelicten. Hoewel door en namens klager terecht is opgemerkt dat klager enkel nog verdachte is, staat wel vast dat de rechtbank bij herhaling ernstige bezwaren aanwezig heeft geacht ten aanzien van de verdenkingen in voornoemd strafproces en de voorlopige hechtenis van klager tot nu toe telkens heeft verlengd.

 

Ten aanzien van de b-grond

Zoals reeds eerder overwogen (RSJ 9 april 2021, 20/16429/GB) is de beroepscommissie van oordeel dat, nu de b-grond in ieder opzicht ruimer is geformuleerd dan de a-grond, verweerder – gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de a-grond – ook de b-grond ten grondslag heeft kunnen leggen aan de bestreden beslissing. De beroepscommissie merkt daarbij op dat klagers strafproces in het algemeen, en de persoon van klager in het bijzonder, zeer mediagevoelig zijn. De strafzaak wordt momenteel inhoudelijk behandeld, er vinden nog steeds getuigenverhoren plaats bij de rechter-commissaris, de kroongetuige zal nog inhoudelijk worden gehoord op de zitting en de vrees bestaat dat klager het strafproces zal proberen te beïnvloeden. Een ontvluchting van klager zou dan ook een ernstige bedreiging voor de veiligheid van personen en instituten opleveren en dus tot een onaanvaardbare maatschappelijke onrust leiden.

 

Alternatief

De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat toepassing van GVM- of andere toezichtmaatregelen en/of plaatsing in de AIT van een inrichting de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kunnen beperken, mede nu alleen in het EBI-regime niet alleen klagers contacten, maar ook alle contacten van medegedetineerden worden gemonitord. De bestreden beslissing voldoet daarmee aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

 

Ten aanzien van de overige verweren

Hoewel de beroepscommissie erkent dat een verblijf in de EBI zwaar is, houdt dit niet in dat een verblijf in de EBI in strijd is met (artikel 3 van) het EVRM. Klagers beklagzaken zijn in deze procedure niet aan de orde. Hoewel door en namens klager terecht is opgemerkt dat (enkele van) klagers ingediende klachten door de beklagcommissie gegrond zijn verklaard, houdt dit niet in dat daarmee vast is komen te staan dat sprake is van een schending van het EVRM.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 26 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. drs. R. Raat, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven