Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21414/GV, 4 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:04-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/21414/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 4 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 mei 2021 klagers verzoek tot strafonderbreking toegewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de voorwaarden die verweerder aan de strafonderbreking heeft verbonden.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Aan klager is strafonderbreking voor de duur van drie maanden verleend, vanwege de door de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) vastgestelde detentieongeschiktheid van klager. Aan deze strafonderbreking is een aantal voorwaarden gesteld, namelijk het zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit, een locatiegebod, het verschijnen op iedere oproep van politie en justitie, 24-uurs toezicht door personen uit klagers sociale netwerk om Psychogene Niet-Epileptische Aanvallen (PNEA)-aanvallen te begeleiden, een verbod om een bedrijf op te richten dan wel zakelijke transacties te verrichten en een verbod om Nederland te verlaten. De strafonderbreking vindt tot slot plaats onder elektronisch toezicht. Het verbinden van voorwaarden aan een strafonderbreking, berust echter niet op een wettelijke grondslag. Uit artikel 39 en 40 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) volgt immers niet dat verweerder aan de strafonderbreking voorwaarden mag verbinden, zodat de strafonderbreking ten onrechte onder voorwaarden is verleend.

Daarnaast is klager het niet eens met het feit dat aan de strafonderbreking voorwaarden zijn verbonden, terwijl het verlenen van strafonderbreking tegelijkertijd betekent dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf wordt opgeschort. Bij het onderbreken van een gevangenisstraf passen geen voorwaarden, althans niet in de mate waarin die aan klager zijn opgelegd. Aangezien klager een enkelband moet dragen en vanwege het (nachtelijke) locatiegebod, kan de strafonderbreking feitelijk worden aangemerkt als een verkapte detentie. Dat strookt niet met de aard van de strafonderbreking en de bedoeling van de wetgever. Indien en voor zover dat op grond van de wet mogelijk is, verzoekt klager de beroepscommissie om te bepalen dat de aan klager verleende strafonderbreking de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf niet opschort. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren, hem een tegemoetkoming toe te kennen en verweerder op te dragen uiterlijk binnen een week een nieuwe beslissing te nemen.

 

Standpunt van verweerder

Strafonderbreking kan als een vorm van verlof kan worden aangemerkt (zie RSJ 20 januari 2015, 14/4481/GV) en aan een verlof kunnen op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling bijzondere voorwaarden worden gesteld, die het gedrag van de gedetineerde betreffen. Gelet op het advies van de vrijhedencommissie, onder voorzitterschap van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught, is het redelijk dat aan de aan klager verleende strafonderbreking voorwaarden zijn verbonden. De door de directeur geadviseerde voorwaarden zijn in de bestreden beslissing overgenomen. De wet kent overigens niet de mogelijkheid om de opschortende werking van een strafonderbreking achterwege te laten. Klagers verzoek daartoe dient daarom te worden afgewezen.

 

Uitgebrachte adviezen

De medisch adviseur van de afdeling IMA acht klager op medische gronden (tijdelijk) detentieongeschikt, zolang de conversiestoornis (PNEA) niet onder controle is. De frequentie van de PNEA’s is het afgelopen jaar toegenomen en is het laatste half jaar stabiel tot een of twee aanvallen per dag. Een aanval gaat gepaard met bewustzijnsverlies en valpartijen, waardoor klager hoofdwondjes en kneuzingen oploopt. De PNEA’s worden gevolgd door perioden van verwardheid, regressie, dissociatie en herbelevingen, waarbij klager regelmatig strangulatiepogingen onderneemt, zonder dat sprake is van suïcidaliteit. Vanwege deze situatie staat klager al sinds een jaar 24 uur per dag onder cameratoezicht en draagt hij overdag een helm.

Verschillende behandelingen, gericht op emotieregulatie en traumagerelateerde problematiek, teneinde de frequentie van de PNEA’s terug te dringen, zijn niet succesvol gebleken en hebben evenmin voldoende effect gehad op de door klager ervaren lijdensdruk en PTSS-klachten. Ook een zogenoemde artikel 15-plaatsing is mislukt, omdat de betreffende kliniek niet de benodigde zorg en veiligheid kon garanderen. Het is volgens de behandelend psycholoog (bij het PPC van de PI Vught) wenselijk dat de expertise wordt ingeroepen van de HSK-groep (een organisatie voor psychische zorg), maar klager heeft tot op heden hiervoor niet zijn toestemming verleend.

De psychiatrische problematiek is waarschijnlijk door aan de detentie gerelateerde prikkels of triggers verslechterd. De frequente aanvallen zijn voor klager invaliderend. Hij dient hiervoor behandeld te worden, omdat zij (potentieel) schadelijk zijn voor zijn psychische, somatische en sociale gezondheid, en traumabehandeling in de weg staan. Zowel de psycholoog en psychiater bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie als de (voormalig) behandelend psycholoog van de HSK-groep achten de kans op een succesvolle behandeling van de PNEA’s binnen de detentieomgeving nihil. Volgens de laatstgenoemde psycholoog is er, gezien het eerder positief verlopen behandeltraject bij HSK, sprake van een goede prognose voor behandeling van de conversiestoornis binnen een passende behandelings-/leefomgeving. Voor deze behandeling is waarschijnlijk een klinische opname geïndiceerd, waarvoor slechts twee (niet-forensische) klinieken in aanmerking komen. Eerst indien de PNEA’s onder controle zijn, kan adequate traumabehandeling worden gestart.

Gelet op het al doorlopen behandeltraject en de inlichtingen van de geraadpleegde deskundigen, concludeert de medisch adviseur dat een succesvolle behandeling van de conversiestoornis binnen de detentieomgeving niet mogelijk is. Klagers detentiegeschiktheid kan, indien nodig, opnieuw worden beoordeeld als zijn conversiestoornis succesvol is behandeld.

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de PI Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege het als hoog ingeschatte recidiverisico in combinatie met het risico op ernstig zelfbeschadigend gedrag in een omgeving met minder toezichtmogelijkheden. Bovendien is het de vraag of een behandeling buiten het PPC van de grond komt, omdat klager tijdens een eerdere deelname aan een penitentiair programma (PP) onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn behandeling. Vanuit het PPC bestaat de wens om de voor klager benodigde zorg bij externe partijen in te kopen en klager deze zorg te bieden binnen de beveiligde setting van het PPC. Indien desondanks strafonderbreking wordt verleend, heeft de vrijhedencommissie geadviseerd daaraan voorwaarden te stellen, te weten:

-    het zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit

-    een meldplicht bij klagers casemanager, twee weken na aanvang van de strafonderbreking;

-    een verplichting zich onder ambulante of klinische behandeling te stellen om zijn PNEA’s te verminderen, zodat klager actief verantwoordelijkheid neemt om het nog resterende gedeelte van de gevangenisstraf te kunnen ondergaan;

-    het geven van toestemming voor informatiedeling tussen de behandelaren van het PPC van de PI Vught en klagers externe behandelaren, om te kunnen toezien op klagers behandelvoortgang en een inschatting te kunnen maken van zijn detentiegeschiktheid;

-    zich houden aan door of namens de PI Vught gegeven schriftelijke voorschriften aanwijzingen;

-    een verbod om Nederland te verlaten;

-    het verschijnen op iedere oproep van politie en justitie;

-    24-uurstoezicht door klagers partner of iemand anders uit zijn persoonlijke netwerk, om zijn PNEA’s te begeleiden;

-    een verbod om gedurende de strafonderbreking een bedrijf op te richten; en

-    toepassing van elektronisch toezicht.

 

De politie heeft (al eerder) onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek, wegens flessentrekkerij en valsheid in geschrifte, waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling is uitgesteld dan wel afgesteld. De einddatum van klagers detentie is, volgens zijn registratiekaart, momenteel bepaald op 15 december 2021.

 

Toepasselijke regelgeving

Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling is het de gedetineerde niet toegestaan tijdens het algemeen, regimesgebonden of incidenteel verlof Nederland te verlaten, tenzij hij zijn verlofadres redelijkerwijs alleen over buitenlands grondgebied kan bereiken. In bijzondere omstandigheden en in geval van de toepassing van artikel 40a van de Regeling kan verweerder toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. Ingevolge het tweede lid van artikel 5 van de Regeling kunnen bij de verlening van het verlof bijzondere voorwaarden worden gesteld, die het gedrag van de gedetineerde betreffen.

In de toelichting op deze bepaling (Stcrt. 1998, 247) staat dat deze bijzondere voorwaarden zowel betrekking kunnen hebben op het gedrag van de gedetineerde in de inrichting, voorafgaande aan de aanvang van het verlof, als op zijn gedrag tijdens het verlof, buiten de inrichting. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het mijden van bepaalde plaatsen, het vermijden van contact met slachtoffer of het zich onthouden van alcoholgebruik.

Op grond van artikel 8 van de Regeling wordt de tenuitvoerlegging van de straf gedurende de strafonderbreking opgeschort.

 

Klagers medische situatie

Klager is bekend met een conversiestoornis (PNEA), een persoonlijkheidsstoornis en PTSS. In verband met zijn medische situatie verblijft hij in het PPC van de PI Vught en staat hij 24/7 onder cameratoezicht. Volgens de medisch adviseur bij de afdeling IMA is hij detentieongeschikt, zolang de conversiestoornis niet onder controle is. Verschillende behandelingen, gericht op emotieregulatie en trauma gerelateerde problematiek, teneinde de frequentie van de PNEA’s terug te dringen, zijn niet succesvol gebleken en hebben evenmin voldoende effect gehad op de door klager ervaren lijdensdruk en PTSS-klachten. De psychiatrische problematiek is waarschijnlijk door aan de detentie gerelateerde prikkels of triggers verslechterd. Klager dient voor zijn complexe, invaliderende problematiek behandeld te worden, omdat deze (potentieel) schadelijk is voor zijn psychische, somatische en sociale gezondheid. Volgens de (voormalig) behandelend psycholoog van de HSK-groep, zo blijkt uit het advies van de medisch adviseur, is een klinische opname binnen een passende behandelings-/leefomgeving geïndiceerd, waarvoor slechts twee (niet-forensische) klinieken in aanmerking komen.

De directeur van het PPC van de PI Vught geeft te kennen dat klager tijdens zijn eerdere deelname aan een (zorg-)PP (van 21 oktober 2019 tot 5 maart 2020) onvoldoende aan de in dat kader aangeboden behandeling heeft meegewerkt. Daarnaast was sprake van voortgezet crimineel handelen, als gevolg waarvan klagers deelname aan het PP is beëindigd. Vanuit het PPC bestaat de wens om de voor klager benodigde zorg bij externe partijen in te kopen en klager deze zorg te bieden binnen de beveiligde setting van het PPC.

 

Aan de strafonderbreking gestelde voorwaarden

Aan klager is strafonderbreking verleend en daarbij zijn de volgende voorwaarden gesteld:

-    een meldplicht bij zijn casemanager, twee weken na aanvang van de strafonderbreking, en verder zo vaak als de inrichting daarom verzoekt;

-    een verplichting zich onder ambulante of klinische behandeling te stellen om zijn PNEA’s te verminderen, zodat hij actief verantwoordelijkheid neemt om het nog resterende gedeelte van de gevangenisstraf te kunnen ondergaan. Hierbij dient klager door middel van schriftelijke bewijzen de inrichting op de hoogte te stellen van zijn acties en inspanningen om een behandeltraject op te starten. Indien klager binnen de duur van de strafonderbreking succesvol zijn behandeling afrondt, dient hij de inrichting daarvan direct op de hoogte te stellen. Indien hij zich niet actief bezighoudt met zijn medische herstel, kan de toegekende strafonderbreking worden ingetrokken;

-    het (voorafgaand aan de strafonderbreking) geven van toestemming voor informatiedeling tussen de behandelaren van het PPC en klagers externe behandelaren, om te kunnen toezien op zijn behandelvoortgang en een inschatting te kunnen maken van zijn detentiegeschiktheid;

-    het zich houden aan door of namens de PI Vught gegeven schriftelijke voorschriften en aanwijzingen;

-    een verbod om Nederland te verlaten;

-    het zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;

-    het verschijnen op iedere oproep van politie en justitie;

-    24-uurstoezicht door klagers partner of iemand anders uit zijn persoonlijke netwerk, om zijn PNEA’s te begeleiden;

-    een (nachtelijk) locatiegebod, onder toepassing van elektronische controle. Klager dient de inrichting te informeren over zijn eventuele klinische opname, zodat het locatiegebod kan worden aangepast; en

-    een verbod om gedurende de strafonderbreking een bedrijf op te richten en/of zakelijke transacties te verrichten.

 

Beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat de aan klager op medische gronden verleende strafonderbreking wordt ingezet met het oog op de (mogelijke) verdere tenuitvoerlegging van zijn straf.

Klagers beroep is gericht tegen het stellen van voorwaarden aan deze strafonderbreking. Anders dan klager betoogt, kunnen op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling bijzondere voorwaarden aan de strafonderbreking worden verbonden, die het gedrag van de gedetineerde betreffen. Hoewel de onder deze categorie vallende voorwaarden niet zelfstandig in de Regeling zijn vastgelegd, geldt als algemeen richtpunt, analoog aan het strafrecht, dat de gestelde bijzondere voorwaarden strekken ter bevordering van goed levensgedrag of tot maatschappelijk betamelijk gedrag van de gedetineerde tijdens het verlof. De concrete invulling van de gedragsvoorwaarden wordt begrensd door de eisen van proportionaliteit, legaliteit, rechtszekerheid, voorzienbaarheid en kenbaarheid. Daarbij dienen de voorwaarden met voldoende precisie te worden geformuleerd.

Hoewel klager niet specifiek ageert tegen de daarbij aan hem gestelde bijzondere voorwaarde om zich voor de duur van de strafonderbreking onder ambulante of klinische behandeling te stellen, kan deze voorwaarde naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden aangemerkt als een voorwaarde die het gedrag van de gedetineerde betreft, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Regeling. De beroepscommissie slaat hierbij acht op de (complementaire) aard van de strafonderbreking en het feit dat strafonderbreking op medische gronden wordt verleend in verband met een uitzonderlijke en soms onverwachte persoonlijke gebeurtenis, die vraagt om een tijdelijke en noodzakelijk afwezigheid van de gedetineerde buiten de inrichting. In het bijzonder is een klinische opname, die (feitelijke) vrijheidsbeneming impliceert, onverenigbaar met het verlenen van strafonderbreking, waarbij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt opgeschort. Overigens is de keuze voor een ‘ambulante of klinische’ behandeling, en daarmee de mate waarin klager in zijn vrijheidsbeweging wordt beperkt, ten onrechte aan hem overgelaten. Op grond van de Regeling is daarnaast de duur van de strafonderbreking bekort tot de tijd die voor het betreffende verlofdoel in redelijkheid noodzakelijk wordt geacht. Dat verhoudt zich niet tot de aan klager opgelegde behandelvoorwaarde die samenvalt met het verlofdoel, namelijk de behandeling van zijn conversiestoornis. Daarbij is de noodzaak en duur van de verleende strafonderbreking verbonden aan de mate waarin hij meewerkt aan het bereiken van het verlofdoel, terwijl niet vaststaat dat het verlofdoel – ook met de medewerking van klager – binnen het tijdsbestek van een strafonderbreking kan worden gerealiseerd.

Aan de strafonderbreking is verder de voorwaarde verbonden dat is voorzien in 24-uurstoezicht door klagers partner of iemand anders uit zijn persoonlijke netwerk om zijn PNEA-aanvallen te begeleiden. De beroepscommissie merkt op dat klager deze voorwaarde niet zelf kan vervullen, nu hij hiervoor afhankelijk is van de medewerking van anderen. Deze bijzondere voorwaarde ziet daarom niet op klagers gedrag, terwijl artikel 5, tweede lid, van de Regeling dat wel vereist.

Een andere aan klager gestelde voorwaarde luidt dat hij toestemming moet geven voor informatiedeling tussen de behandelaren van het PPC en klagers externe behandelaren, om te kunnen toezien op zijn behandelvoortgang en een inschatting te kunnen maken van zijn detentiegeschiktheid. Deze bijzondere voorwaarde, die (kennelijk) is bedoeld om toezicht te houden op de naleving van de behandelverplichting, is echter in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), omdat klagers toestemming onder de onderhavige omstandigheden geen geldige rechtsgrond is om zijn medische persoonsgegevens te verwerken. De AVG (artikel 7) laat er geen twijfel over bestaan dat de betrokkene vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig met de verwerking van zijn persoonsgegevens moet instemmen. Toestemming mag niet worden geacht vrijelijk te zijn verleend, indien de betrokkene geen echte of vrije keuze heeft, of zijn toestemming niet kan weigeren zonder nadelige gevolgen, zoals het intrekken van de aan klager verleende strafonderbreking. Deze bijzondere voorwaarde valt hierom niet binnen de grenzen van de wet, in het bijzonder niet binnen die van artikel 5, tweede lid, van de Regeling.

Hetzelfde geldt dus voor de bijzondere voorwaarden van ambulante of klinische behandeling en het 24-uurstoezicht. De beroepscommissie begrijpt dat klagers behandelaren zoeken naar mogelijkheden om de medische situatie van klager te verbeteren en dat dit geen eenvoudige opgave is. Het verlenen van strafonderbreking onder de onderhavige bijzondere voorwaarden, levert echter een buitenwettelijk en oneigenlijk middel op om klager te verplichten zijn behandeling te starten en de verdere tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf te bewerkstelligen.

Reeds vanwege het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen, voor zover in beroep aan de orde. Zij zal verweerder opdragen om, na ontvangst van deze uitspraak, terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De beroepscommissie ziet geen aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Overigens merkt zij op dat klagers verzoek om de periode waarin hem strafonderbreking is verleend mee te tellen bij de duur van de ondergane detentie, vanwege het bepaalde in artikel 8 van de Regeling niet kan worden toegewezen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing, voor zover in beroep aan de orde. Zij draagt verweerder op om, na ontvangst van deze uitspraak, terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 4 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven