Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20533/GB, 2 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:02-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20533/GB

           

Betreft [klager]

Datum 2 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 maart 2021 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

Een lid van de RSJ heeft klager, zijn raadsvrouw en […], namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 25 juni 2021.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing bevat vele onwaarheden. Zo ontkent klager dat hij op 1 maart 2020 (bij zijn ontvluchting vanuit de FPC De Kijvelanden te Poortugaal) heeft geschoten op de portier. Hij was niet in het bezit van het alarmpistool, dat was de medepatiënt. Er was op dat moment geen contactverbod tussen klager en de medepatiënt. Klager stond niet al klaar met zijn jas aan toen de medepatiënt een medewerker van de instelling dwong om zijn cel te openen. Een en ander blijkt ook uit het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid van oktober 2020. Klager heeft voorts op 28 december 2010 niet met een medegedetineerde gesproken over een ontvluchting uit de PI Vught, waarbij geweld niet zou worden geschuwd. Misschien heeft hij weleens stoer gedaan, maar hij heeft destijds nooit de intentie gehad om te vluchten.

 

Klager behoort niet tot een crimineel samenwerkingsverband (CSV), in tegenstelling tot vrijwel alle andere gedetineerden die tot op heden in de EBI verblijven of verbleven. Er is dus geen liquidatiegevaar. Ook bijvoorbeeld ontvluchting met hulp van buitenaf is niet aan de orde.

 

Niet is gemotiveerd waarom er voor klager geen alternatieven zijn, middels de status ‘hoog’ in plaats van ‘extreem’ op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM). Waarom zou verblijf in een normale inrichting met een reeks extra beperkingen niet volstaan? In de locatie De Schie te Rotterdam verblijven al jaren voormalig EBI-gedetineerden, zonder dat er een ontvluchting heeft plaatsgevonden. De beveiliging is daar op orde en het personeel is toegerust op deze doelgroep, in tegenstelling tot in de FPC De Kijvelanden. Verweerder dient dit alternatief te overwegen.

 

Plaatsing van klager in een lichter regime zal waarschijnlijk niet veel media-aandacht opleveren, zolang hij maar gedetineerd blijft. Met de GVM-maatregelen die horen bij de GVM-status ‘hoog’ kan het vluchtrisico tot een minimum worden beperkt. Verweerder dient ‘een stip op de horizon’ te creëren en een detentietraject uit te zetten. Klager dient nog een jarenlange detentie te ondergaan, voordat hij weer in een tbs-instelling zal worden geplaatst.

 

Uit alle rapportages blijkt dat klager zich in de vele jaren detentie positief gedraagt tegenover het personeel en medegedetineerden, een goede persoonlijke hygiëne heeft en in het verleden tijdens de arbeid goed en hard werkte. Er zijn hem ook sinds de terugplaatsing geen straffen of maatregelen opgelegd. Verweerder heeft klagers gedrag ten onrechte niet betrokken bij de verlengingsbeslissing, ondanks de belofte die in 2002 is gedaan aan het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT). Er wordt alleen naar het (verdere) verleden gekeken.

 

Klager krijgt geen (psychische) hulp in de EBI. De directeur kan doen wat hij wil. Er is wel een psycholoog die naar hem luistert, maar dat heeft weinig zin. De hulp is te zeer gebonden aan de EBI. In FPC De Kijvelanden werd klager ook niet behandeld, omdat er nog een strafzaak openstond. Hij is toen heel lang op de afdeling voor extreem vlucht- en beheersgevaarlijke patiënten (de EVBG-afdeling) gehouden. De behandeling staat nu sowieso stil, maar in FPC De Kijvelanden was het feitelijk niet veel beter.

 

Het aangevoerde extreme vluchtgevaar is enigszins te begrijpen, maar het maatschappelijke risico kan niet altijd blijven gelden. Vroeger verbleven gedetineerden maximaal vijf à zes jaar in de EBI. Misschien is dat inmiddels langer, maar dan gaat het om levenslanggestraften en niet om terbeschikkinggestelden. Klager zal op enig moment behandeld moeten worden.

 

In de EBI kan ook een regime van beperkte gemeenschap worden gehanteerd. Klager verblijft echter in een individueel regime. Dat is onwaardig, mede gelet op de noodzaak om behandeld te worden.

 

Standpunt van verweerder

Klager heeft zich vanaf 2005 meerdere malen onttrokken aan zijn detentie. Ook deed hij meerdere pogingen daartoe. Daarnaast is hij tweemaal ontvlucht vanuit een tbs-instelling. De eerste keer (in 2016) beging hij tijdens zijn ontvluchting een afpersing, de tweede keer (in 2017) twee roofovervallen. Op 1 maart 2020 is hij op gewelddadige wijze met een medepatiënt ontvlucht uit FPC De Kijvelanden, terwijl hij verbleef op de EVBG-afdeling.

 

Uit de vordering tot herroeping van klagers voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) blijkt dat klager en de medepatiënt eerder van plan waren om samen te ontsnappen en daarom een contactverbod hadden, dat klager klaar stond met zijn jas aan toen de medepatiënt een medewerker dwong om de deur van klagers kamer te openen, dat klager de loop- en rijrichting aangaf, dat hij het mes op de keel van de medewerker hield, dat er overleg is tussen klager en de medepatiënt tijdens de taxirit, dat die taxi al voor twee personen was besteld en dat klager het in de taxi heeft over de hulp die ze van binnenuit hebben gekregen. Klager had dus geen slachtoffer- of lijdzame rol.

 

Het Operationeel Overleg (OO) heeft – laatstelijk op 16 maart 2021 en na een zorgvuldige afweging – aan klager het risicoprofiel ‘extreem’ toegekend, vanwege het ontvluchtingsgevaar en de media-gevoeligheid van zijn zaak. Klager is niet bij het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) onder de aandacht geweest. De selectieadviescommissie (SAC) EBI heeft unaniem positief geadviseerd ten aanzien van de verlenging, vanwege de vele ontvluchtingen en pogingen daartoe, veelal gepaard gegaan met geweld.

 

In de bestreden beslissing staat niet dat klager op de portier heeft geschoten, maar alleen dat er op de portier is geschoten. Uit het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid volgt wel degelijk dat klager en de medepatiënt een contactverbod hadden. Op 26 februari 2020 werd nog nadrukkelijk bepaald dat zij niet samen op de groep mochten zijn. In het rapport staat niet dat klager zijn jas al aan had, maar wel dat hij direct naar buiten kwam, toen de deur werd geopend. Het gaat erom dat klager kennis had van de actie en dus direct handelde. Ongeacht klagers intentie, is het niet verstandig dat hij in 2010 met een medegedetineerde expliciet sprak over een eventuele gewelddadige ontsnapping uit de PI Vught. Dat klemt temeer, nu hij twee maanden daarvoor uit de PI Hoogeveen was ontsnapt.

 

Het deel uitmaken van een CSV is niet vereist om in de EBI geplaatst te kunnen worden. De geslaagde ontsnapping vormt voldoende concrete en volledige informatie. Die ontsnapping is ook nog recent. Er is nog geen duidelijkheid over klagers straf (het Openbaar Ministerie (OM) is in hoger beroep gegaan) en klager verblijft nog niet lang in de EBI. Daarom kan en hoeft op dit moment nog geen helder perspectief te worden geboden.

 

In een regulier regime kunnen aan klager GVM-maatregelen worden opgelegd, maar daarmee kan niet worden voorkomen dat medegedetineerden voor klager contact leggen met mensen buiten de inrichting. Ook op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) kan dat. Daarbij wordt opgemerkt dat klager vanwege zijn gedrag niet voor een dergelijke afdeling in aanmerking komt. Dat geldt ook voor de kleine afdelingen, nu deze vaak zijn ingericht als Extra Zorgvoorziening (EZV), bestemd voor zwakkere gedetineerden. Ook op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) kan klager contact onderhouden met medegedetineerden. Hiermee is steeds het risico dat klager opnieuw een ontsnappingsplan zal opzetten en uitvoeren sterk aanwezig. Zijn contacten kunnen alleen in de EBI maximaal worden gemonitord.

 

Als er in de EBI geen sprake meer is van risicovol gedrag, kan dat in de toekomst tot een uitplaatsing leiden. Daar is het nu in elk geval nog te vroeg voor. De gewelddadige ontsnapping is te recent. Goed gedrag telt mee, maar zolang de risico’s te groot zijn wordt daaraan doorslaggevende betekenis toegekend.

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

 

Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

 

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

 

Klager is sinds 19 mei 2009 gedetineerd. Hij heeft sindsdien in verschillende inrichtingen en tbs-klinieken verbleven. Hij verblijft sinds 6 april 2020 in de EBI.

 

De beroepscommissie heeft (respectievelijk) in RSJ 22 oktober 2020, R-20/7387/GB, en in RSJ 25 februari 2021, R-20/8022/GB, geoordeeld over klagers plaatsing in de EBI en de eerste verlenging daarvan.

 

De informatie in de vorige dossiers en in dit dossier is grotendeels hetzelfde. Er is sinds klagers verblijf in de EBI geen nieuwe (zorgwekkende) informatie binnengekomen. Klagers ontvluchting op 1 maart 2020 uit de FPC De Kijvelanden stond en staat centraal in de bestreden beslissingen. De beroepscommissie vond (en vindt) de informatie daarover voldoende betrouwbaar en concreet. Het is dus hoofdzakelijk de vraag of dat feit nog voldoende actueel is om de verlenging van klagers verblijf in de EBI per 15 maart 2021 te rechtvaardigen. De beroepscommissie is van oordeel dat dat het geval is. Het gaat immers om een zeer schokkende – gewelddadige – ontvluchting vanuit een EVBG-afdeling. Dit klemt temeer, nu klager al vaker is ontvlucht, wat meer dan eens gepaard is gegaan met (ernstige) delicten. Het extreme vluchtgevaar én het maatschappelijke risico in geval van ontvluchting zijn dan ook nog steeds actueel. De omstandigheid dat klager in de EBI goed verdrag vertoont, is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen.

 

De beroepscommissie begrijpt dat klager van mening is dat hij een ‘atypische’ EBI-gedetineerde is en dat hij (uiteindelijk) behandeld zal moeten worden. Ook zou op termijn een plaatsing in een gevangenis met een minder zwaar regime (al dan niet met oplegging van GVM-maatregelen) kunnen worden overwogen. Op dit moment heeft verweerder evenwel in redelijkheid kunnen concluderen dat dit ontoereikend is om de risico’s te beperken.

 

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven