Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7982/GA, 3 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7982/GA

    

         

Betreft [Klager]

Datum 3 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van veertien dagen, teneinde klager te monitoren op symptomen die duiden op een mogelijke besmetting met het coronavirus, ingaande op 30 april 2020.

De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 31 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard (R-2020-212). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J.W. Heemskerk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Namens de beroepscommissie zijn op 8 juni 2021 bij de directeur nadere inlichtingen opgevraagd. De reactie van de directeur is op 10 juni 2021 bij het secretariaat van de Raad binnengekomen en is aan klager en zijn raadsman toegezonden, waarbij de gelegenheid is geboden om daarop binnen een termijn van tien dagen te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.   

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagcommissie is in de mondelinge uitspraak niet gemotiveerd ingegaan op de vraag of de ordemaatregel mocht worden opgelegd, gelet op de gestelde willekeur. De ordemaatregel is ten onrechte opgelegd, nu medegedetineerden die eveneens de inrichting kort hadden verlaten, of anderszins van buitenaf kwamen, geen ordemaatregel opgelegd hebben gekregen en gewoon naar de afdeling mochten terugkeren. Voorts wordt ten onrechte door de beklagcommissie gesteld dat er een ambtsedige verklaring van een medewerker van de inrichting in de stukken zit, op grond waarvan kan worden aangenomen dat klager wel degelijk dagelijks heeft mogen luchten en bellen. In de stukken zit enkel een brief van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur, waarin wordt aangegeven dat er navraag is gedaan over onder meer de lucht- en belmomenten. Dat is geen ambtsedige verklaring van een direct betrokken medewerker van de inrichting. Klager betwist het standpunt inzake de lucht- en belmomenten. Er is een getuige, te weten medegedetineerde H., die aanwezig was bij een gesprek tussen een medewerker van de inrichting en klager. In dat gesprek heeft de medewerker toegegeven dat klager de lucht- en belmomenten inderdaad niet heeft gehad. De beklagcommissie had getuige H. niet zomaar mogen passeren en niet enkel mogen uitgaan van de brief van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur, zeker niet nu klager heel reëel en aannemelijk heeft kunnen aanduiden waarom het in zijn situatie mis is gegaan met het luchten en het bellen.

Opmerking beroepscommissie: In het beroepschrift is namens klager te kennen gegeven dat deze medegedetineerde H. gevraagd zou worden om zijn bevindingen over dit gesprek op papier te zetten. Deze schriftelijke verklaring zou dan nog worden nagezonden. Dat is echter niet gebeurd; de beroepscommissie heeft niets ontvangen.

Tijdens de mondelinge behandeling van het beklag heeft klager aangegeven dat de inrichting totaal niet was voorbereid op het feit dat een gedetineerde tijdelijk, anders dan voor een rechtbank- of ziekenhuisbezoek, de inrichting mocht verlaten zo aan het begin van de coronacrisis. De schorsingsbeslissing van het gerechtshof kwam als een grote verrassing en men wist in de inrichting nog niet hoe hiermee moest worden omgegaan. Er was nog geen beleid en alles verliep rommelig. Het heeft ook een dag geduurd alvorens klager in afzondering werd geplaatst.

Standpunt van de directeur

In april 2020 heeft klager verlof aangevraagd om aanwezig te kunnen zijn bij de uitvaart van zijn vader. Dit verzoek is door de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister), en namens deze de selectiefunctionaris, afgewezen wegens de getroffen maatregelen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Een van deze maatregelen betrof het niet toestaan van het tijdelijk verlaten van de inrichting door een gedetineerde. Naast het verzoek tot verlof heeft klager tevens een verzoek tot schorsing ingediend bij het gerechtshof

’s-Hertogenbosch. Dit verzoek is toegewezen. Klager heeft één dag de inrichting mogen verlaten en hij is bij terugkomst op eigen cel in quarantaine geplaatst om te monitoren of klager symptomen had dan wel zou ontwikkelen die konden duiden op een mogelijke besmetting met het coronavirus. De ordemaatregel is tevens opgelegd om onrust onder de gedetineerden te voorkomen over mogelijke besmettingen van en door gedetineerden die de inrichting hebben verlaten zonder toezicht. Met het opleggen van een ordemaatregel als deze worden de orde, rust en veiligheid in de inrichting bewaard. Alle nieuwe inkomsten kregen en krijgen nog steeds een ordemaatregel opgelegd, waarbij ze voor bepaalde tijd in quarantaine worden geplaatst.

Voordat klager de inrichting heeft verlaten, is met hem besproken dat hij de bestreden ordemaatregel opgelegd zou krijgen bij terugkomst in de inrichting. Anders dan klager stelt, heeft hij wel dagelijks een luchtmoment en een verzorgingsmoment aangeboden gekregen. Deze momenten vonden plaats wanneer er geen medegedetineerden buiten hun cel op de afdeling waren. Voorts heeft de medische dienst klager de dag na terugkomst gezien. Klager is toen uitgebreid ondervraagd en gecontroleerd op coronagerelateerde klachten. Deze had klager niet en er is met hem afgesproken dat hij het zelf zou melden als er veranderingen zouden optreden. De medische dienst zou hem in dat geval direct opnieuw onderzoeken. Dat was op dat moment het beleid. Later is er nieuw beleid opgesteld, waarbij gedetineerden in quarantaine dagelijks worden gezien door de medische dienst.

 

3. De beoordeling

De door de overheid getroffen (landelijke) maatregelen

Ter bescherming van justitiabelen en het inrichtingspersoneel zijn op 13 maart 2020 door de Minister landelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus in de inrichtingen te verkleinen (Kamerstukken II 2019/20, 24587 en 25295, nr. 763).

Uit Kamerstukken II, 2019/20, 24587 en 25295, nr. 767, inhoudende de reactie van de Minister d.d. 14 april 2020 op een open brief van medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen, volgt onder meer dat, in verband met het coronavirus, nieuwe gedetineerden na binnenkomst worden onderworpen aan een verscherpte medische intake om hen zodoende te controleren op coronagerelateerde klachten. Daarna worden deze gedetineerden sowieso voor een periode van twee weken op een eenpersoonscel geplaatst en gemonitord. Zolang er geen sprake is van coronagerelateerde klachten, kunnen zij deelnemen aan de onderdelen van het aangeboden dagprogramma. Daarbij wordt het contact met medegedetineerden vermeden. Na twee weken kunnen zij vervolgens aan het reguliere dagprogramma deelnemen, mits zij geen coronagerelateerde klachten vertonen.

De bestreden ordemaatregel

Op grond van artikel 23, eerste lid, en artikel 24 van de Penitentiaire beginselenwet kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen (a) indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is; (b) indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is.

Aan klager is op 30 april 2020 een ordemaatregel opgelegd, inhoudende veertien dagen afzondering in eigen cel, omdat hij op 28 april 2020 de uitvaart van zijn vader heeft bijgewoond. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan klager, gelet op de aard van het genoten verlof buiten de inrichting, na diens terugkomst in de inrichting gelijk worden gesteld aan een ‘nieuwe inkomst’.

Gelet op het voorgaande en op Kamerstukken II, 2019/20, 24587 en 25295, nr. 767 is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid en billijkheid de bestreden ordemaatregel heeft kunnen opleggen, teneinde (eventuele) verspreiding van het coronavirus te voorkomen en de gezondheid van klager, zijn medegedetineerden en het personeel te waarborgen. Daarmee acht de beroepscommissie de ordemaatregel noodzakelijk in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting.

De beroepscommissie neemt ten aanzien van het voorgaande nog het volgende in aanmerking. De ordemaatregel is aan klager pas op 30 april 2020 opgelegd. Hoewel de exacte reden daarvoor voor de beroepscommissie onduidelijk is, begrijpt de beroepscommissie uit de stukken dat klager door zijn terugkomst in de inrichting in de avond van 28 april 2020 pas op 29 april 2020 door de medische dienst kon worden gezien. Tot aan de oplegging van de ordemaatregel heeft klager op eigen cel verbleven. Naar het oordeel van de beroepscommissie maakt dit niet dat het daarna opleggen van de ordemaatregel onredelijk of onbillijk zou zijn. Dat geldt temeer nu ten tijde van het beklag sprake was van een vrijwel nieuwe situatie, omdat de lockdown nog niet lang van kracht was en er dagelijks aanvullingen op de richtlijnen van het RIVM volgden. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre dan ook ongegrond verklaren.

Luchten en bellen

Hetgeen klager in beroep heeft aangevoerd inzake het luchten en het bellen gedurende de aan hem opgelegde ordemaatregel kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 3 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven