Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6351/GA, 13 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:13-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6351/GA

              

Betreft [Klager]

Datum 13 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij geen aanspraak kan maken op maandelijks bezoek zonder toezicht (BZT) met zijn tevens in dezelfde inrichting gedetineerde echtgenote.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 13 maart 2020 het beklag ongegrond verklaard (Z1 2020-8). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Zwolle (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Zowel klager als zijn echtgenote zijn gedetineerd in de PI Zwolle. Zij vertonen positief gedrag en nemen deel aan het plusprogramma. Voorts zijn zij beiden meer dan zes maanden gedetineerd, zodat zij aanspraak kunnen maken op BZT. BZT kan qua frequentie maandelijks plaatsvinden. In het geval van klager en zijn echtgenote, en tevens hun minderjarige kinderen, wordt echter een maatstaf van drie maanden gehanteerd, wat voortvloeit uit artikel 27, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Deze verlofmodaliteit staat echter los van BZT. Vastgesteld kan worden dat zowel klager als zijn echtgenote voldoen aan de regels en voorwaarden voor het ontvangen van BZT. Derhalve dient dit één keer per maand plaats te vinden. In de huidige situatie is het voor klager, zijn echtgenote en hun minderjarige kinderen slechts mogelijk elkaar vier keer per jaar te ontmoeten. Dit is in strijd met onder andere het resocialisatiebeginsel. Deze situatie is ook niet in het belang van hun minderjarige kinderen. Niet valt in te zien welk belang zich verzet tegen toewijzing van het verzoek tot maandelijks BZT.

 

Standpunt van de directeur

Het verzoek dat door klager en zijn echtgenote is ingediend, valt qua bezoekmodaliteit onder artikel 27 van de Regeling (zie ook RSJ 18 oktober 2010, 10/2632/GV, RSJ 10 januari 2011, 10/3475/GV en RSJ 21 januari 2019, R-18/618/GA). De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) heeft op het verzoek een beslissing genomen. Klager wordt hiermee niet beperkt in de voorbereiding op zijn terugkeer naar de maatschappij.

3. De beoordeling

De beroepscommissie begrijpt dat klager weliswaar BZT met zijn echtgenote wordt toegestaan, maar dat dit wordt vormgegeven als modaliteit van het onderling gedetineerdenbezoek op grond van artikel 27 van de Regeling. Dit leidt ertoe dat het BZT één keer in de drie maanden kan plaatsvinden. Hieraan heeft een beslissing van de Minister, en namens deze de selectiefunctionaris, ten grondslag gelegen. Nu klager (met zijn echtgenote) echter voldoet aan de aan BZT gestelde regels en voorwaarden, wil hij maandelijks BZT ontvangen.

Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft de gedetineerde het recht om gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Indien een gedetineerde bezoek wil bij of van een andere gedetineerde uit een andere inrichting, biedt artikel 27 van de Regeling daarvoor de grondslag. Dit artikel bepaalt – voor zover hier van belang - dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan onder meer een gedetineerde levenspartner, maar slechts indien de gedetineerden elkaar ten gevolge van de detentie ten minste drie maanden niet hebben ontmoet.

Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat de directeur – door klager niet maandelijks BZT toe te kennen en het verzoek als zijnde een verzoek tot onderling gedetineerdenbezoek door te sturen aan de Minister – buiten zijn bevoegdheid of in strijd met de op klager van toepassing geldende wet- en regelgeving heeft gehandeld. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 13 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven