Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20627/GA, 19 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20627/GA

    

Betreft [Klager]

Datum 19 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 19 maart 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

 

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft klager en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft geen medicatie nodig. Hij is niet ziek en ook niet gevaarlijk voor zijn omgeving. Hij gebruikt al drie jaar geen medicatie meer en vindt het ongeoorloofd om hem, terwijl hij nog maar een maand hoeft te zitten, tegen zijn zin in medicatie te geven. Hij wil gewoon zijn tijd uitzitten tot 26 april 2021, de datum waarop hij in vrijheid wordt gesteld.

 

Standpunt van de directeur

De directeur stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij beroep heeft ingesteld tegen een voorgenomen beslissing waartegen geen rechtsmiddel kan worden ingesteld.

 

Klager verblijft sinds 19 februari 2021 in het PPC van de PI Vught, nadat hij vanuit het reguliere gevangenisregime is overgeplaatst in verband met een vermoeden van een geagiteerd psychotisch beeld. Vanaf het moment van binnenkomst is hij vrijwel al het contact met gedragsdeskundigen uit de weg gegaan. Meermaals is geobserveerd dat hij in zichzelf praat (vermoedelijk vanwege akoestische hallucinaties), oplopende agitatie laat zien, oninvoelbaar is en afwerend en dreigend overkomt in het contact (vermoedelijk vanuit achterdocht).

 

Bij klager is de diagnose schizofrenie gesteld. Deze gaat gepaard met steeds terugkerende psychotische episodes. Als hij niet adequaat op een antipsychoticum wordt ingesteld, neemt de kans op psychotische ontregelingen toe. Het is in dergelijke psychoses al verschillende keren voorgekomen dat klager agressief wordt naar derden. Hij is bekend met bedreigingen en mishandelingen. Ook heeft hij de gewoonte om zijn dag-nachtritme om te draaien, waarbij hij ’s nachts luidruchtig aanwezig is, wat tot irritaties bij medegedetineerden leidt. Er bestaat een reëel gevaar dat medegedetineerden agressief op hem zullen reageren. Het psychotische beeld uit zich bij klager in agitatie, het veroorzaken van overlast en vijandigheid. Als hij wordt aangesproken op zijn gedrag laat hij oninvoelbaar gedrag en agitatie zien.

 

Er zijn geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke medicamenteuze behandeling. Een verblijf in een individueel programma of plaatsing in afzondering is geen adequaat alternatief. Er is meermaals met klager gesproken over het accepteren van medicatie, maar hij wil hier niets van weten en houdt al het contact met behandelaren af. Hij weigert de voorgeschreven medicatie. Met dwangmedicatie kan het beschreven gevaar zeer waarschijnlijk worden afgewend. Een antipsychoticum kan psychotische ontregelingen van klager voorkomen en daarmee de kans op nieuwe gevaarlijke gedragingen aanzienlijk beperken.  

 

3. De beoordeling

De directeur meent dat klager niet-ontvankelijk in zijn beroep zou moeten worden verklaard, omdat dit is ingesteld tegen een voorgenomen beslissing. Tegen een voorgenomen beslissing als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Pbw staat op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw geen beroep open. De beroepscommissie beschouwt het door klager ingediende schorsingsverzoek van 23 maart 2021 evenwel tevens als beroepschrift gericht tegen de definitieve beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling van 19 maart 2021. Hiertegen kan op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw rechtstreeks beroep worden ingesteld. Klager kan, gelet daarop, in zijn beroep worden ontvangen.  

 

Klager is op 26 april 2021 in vrijheid gesteld, zodat de bestreden a-dwangbehandeling met ingang van die datum niet meer ten uitvoer wordt gelegd. Het beroep is dan ook gericht tegen de periode van 24 maart 2021 tot en met 26 april 2021, waarin klager tegen zijn wil een a-dwangbehandeling heeft ondergaan.

 

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

 

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Klager heeft geen toestemming verleend voor het overleggen van zijn behandelingsplan.

 

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

 

Bij klager is sprake van een psychotische episode in het kader van schizofrenie. Hij is op 19 februari 2021 vanuit het reguliere gevangenisregime in het PPC van de PI Vught geplaatst vanwege een (vermoedelijk) geagiteerd psychotisch beeld. Hij is vanaf het moment van binnenkomst vrijwel al het contact met gedragsdeskundigen uit de weg gegaan en was enkel functioneel met het afdelingspersoneel in contact. Er is meermaals geobserveerd dat hij in zichzelf praat, oplopende agitatie laat zien, oninvoelbaar is en afwerend en dreigend overkomt in contact. Ook praat hij in de nacht veelvuldig in zichzelf en heeft hij luid de televisie aan staan, zodat de stroom gedurende de nacht van zijn cel is gehaald om overlast voor derden te beperken. Zijn justitiële documentatie vermeldt onder meer mishandelingen, huiselijk geweld en bedreigingen. Vanuit het Pieter Baan Centrum is gerapporteerd dat klager onvoorspelbaar is als hij psychotisch is, dat hij oninvoelbaar overkomt, weinig contact maakt en met verbale agressie bekend is.

 

Nu klager onvoorspelbaar is wanneer hij psychotisch is, hij bekend is met mishandelingen en huiselijk geweld en oplopende agitatie en oninvoelbare dreiging laat zien, bestaat een gevaar op agressie van klager jegens derden. Daarnaast loopt hij het gevaar agressie van anderen over zichzelf af te roepen, nu hij overlastgevend gedrag laat zien, te weten dat hij vanuit het psychotisch beeld luidruchtig is op cel en veelvuldig voor anderen hoorbaar in zichzelf praat.   

 

De dwangbehandeling dient om het gevaar, voortkomend uit klagers stoornis, af te wenden. Er zijn geen adequate alternatieven voor de behandeling met antipsychotica, zoals een verblijf in een individueel programma of in afzondering. Van antipsychotica mag worden verwacht dat dit bijdraagt aan het in ernst doen verminderen van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. Hoewel meermaals is geprobeerd om met klager het gesprek aan te gaan over de nut en noodzaak van het gebruik van antipsychotica, weigert hij in gesprek te gaan en geeft hij aan geen medicatie te willen.

 

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 19 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven