Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7688/GA, 8 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7688/GA

Betreft [klager]

Datum 8 juli 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van veertien dagen, vanwege het voorkomen van besmettingsgevaar met het coronavirus, ingaande op 22 juni 2020 (a). Daarnaast is het beklag gericht tegen het niet horen door de directeur (b) en het te laat uitreiken van de bestreden beslissing (c). De klacht is voorts gericht tegen het niet kunnen luchten tijdens de afzondering (d). 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 13 juli 2020 het beklag ongegrond verklaard (G-2020-000434). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en mevrouw […], juridisch medewerker bij de PI Sittard, gehoord op de digitale zitting van 22 april 2021.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de beslissing van de beklagrechter. Klager mist veel onderwerpen die volgens hem niet zijn meegenomen. Ook in de beklagrechter heeft klager geen vertrouwen omdat deze rechter de voorzitter was in zijn strafzaak en iets persoonlijks tegen hem heeft. Toen hij binnenkwam in de PI op 22 juni 2020 is hij onterecht in afzondering geplaatst en is hem niets uitgelegd. De schriftelijke mededeling van de ordemaatregel is aan hem te laat, immers een dag later, uitgereikt en hij is niet door de directeur gehoord. Na drie dagen vragen kreeg hij pas een beklagformulier. Klager mocht onder meer niet luchten en werken en hij kreeg geen schone kleding. Pas op 30 juni 2020 heeft klager een coronatest gedaan en op 1 juli 2020 heeft hij de uitslag gekregen, die negatief was.

Standpunt van de directeur

Ter zitting is namens de directie medegedeeld dat klager op 22 juni 2020 in de PI is binnengekomen en toen in afzondering is geplaatst. Klager is niet gehoord zoals ook in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel staat beschreven vanwege de vereiste spoed in deze uitzonderlijke situatie. De ordemaatregel is binnen 24 uur aan klager uitgereikt. Op 27 juni 2020 is de coronatest bij klager afgenomen. De testuitslagen kwamen toen niet op dezelfde dag binnen. Kleding werd in verband met corona 24 uur apart gehouden.   

3. De beoordeling

Hetgeen klager aan bezwaren heeft aangevoerd ten aanzien van de persoon van de beklagrechter, die rechter was in zijn strafzaak, kan, wat daar van zij, niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden. In beroep wordt het beklag opnieuw ten gronde beoordeeld.

De door de overheid getroffen (landelijke) maatregelen

De beroepscommissie stelt voorop dat ten tijde van het indienen van het klaagschrift sprake was van de uitbraak van het coronavirus. In deze periode heeft de overheid in korte tijd maatregelen moeten nemen om de samenleving te beschermen tegen die uitbraak en volgden vanuit het RIVM dagelijks nieuwe richtlijnen. Ter bescherming van justitiabelen en het inrichtingspersoneel heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen met ingang van 14 maart 2020 landelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus in de inrichtingen te verkleinen. Zo werden gedetineerden na binnenkomst onderworpen aan een verscherpte medische intake om te controleren op coronagerelateerde klachten. Daarna worden deze gedetineerden –overeenkomstig de getroffen maatregelen ten tijde van de klacht- voor een periode van twee weken op een éénpersoonscel geplaatst en gemonitord.

Ordemaatregel (a)

De beroepscommissie stelt vast dat aan klager op 22 juni 2020 een ordemaatregel is opgelegd van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van veertien dagen, vanwege het voorkomen van besmettingsgevaar met het coronavirus.

Op grond van artikel 23, eerste lid, en artikel 24 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen (a) indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is; (b) indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat vanaf 20 mei 2020 aan alle nieuwe inkomsten een ordemaatregel van tien dagen werd opgelegd. Tijdens deze maatregel is er voor deze gedetineerden sprake van een individueel programma. Op dag vijf zal de gedetineerde een coronatest worden afgenomen. Indien deze negatief is, kan de gedetineerde deelnemen aan het programma van zijn afdeling. De aan klager opgelegde ordemaatregel is beëindigd op 30 juni 2020. Ter zitting is van de zijde van de directie toegelicht dat de coronatest bij klager is afgenomen op 27 juni 2020 en dat de uitslagen toen niet dezelfde dag bekend waren en dat als gevolg daarvan de ordemaatregel op 30 juni 2020 is beëindigd.

De beroepscommissie is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de ordemaatregel noodzakelijk is om de verspreiding van het virus tegen te gaan en de gezondheid van klager, zijn medegedetineerden en het personeel te waarborgen. Daarmee acht de beroepscommissie de ordemaatregel noodzakelijk in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de directeur en de duur daarvan, in de gegeven bijzonder uitzonderlijke omstandigheden, niet onredelijk of onbillijk is. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard. 

Horen (b)

De wet schrijft in artikel 57, eerste lid, sub c, van de Pbw, voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent de plaatsing in afzondering, op grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b. Het horen kan volgens het bepaalde in artikel 57, derde lid, van de Pbw achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat.

De beroepscommissie stelt vast dat in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel staat vermeld dat is afgezien van het horen van klager vanwege de vereiste spoed in deze uitzonderlijke situatie binnen de inrichting, evenals op landelijk niveau. Ter zitting is dat bevestigd. Het is aan de beroepscommissie om te beoordelen of zodanige spoed aanwezig was dat het horen achterwege mocht blijven.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake was van zodanige spoed die een uitzondering op het essentiële recht om te worden gehoord rechtvaardigt. Dat sprake is van een landelijke richtlijn in verband met de coronamaatregelen en dat alle (nieuwe) binnenkomende gedetineerden in de inrichting met het oog op mogelijke besmetting en verspreiding van het coronavirus direct worden afgezonderd voor de duur van maximaal tien dagen, doet niet af aan de omstandigheid dat aan de beslissing tot afzondering bepaalde procedurele eisen zijn verbonden in verband met de informatie- hoor- en mededelingsplicht. Nu daaraan niet is voldaan, is sprake van een formeel gebrek en zal het beroep om die reden op dit punt gegrond worden verklaard. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang dat de ordemaatregel wel in redelijkheid kon worden opgelegd en dat deze niet onnodig lang ten uitvoer is gelegd. Gelet daarop zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming toekennen van €5,-.

Schriftelijke mededeling (c)

Op grond van artikel 57, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 58, eerste lid, van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde aan wie een ordemaatregel wordt opgelegd onverwijld een schriftelijke mededeling van die beslissing. De beroepscommissie overweegt dat onverwijld in beginsel binnen 24 uur betekent, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De beroepscommissie stelt vast dat in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel staat dat de beslissing is ingegaan op 22 juni 2020 om 16:45 uur. De schriftelijke mededeling is op 23 juni 2020 om 15:40 uur uitgereikt. De uitreiking van de schriftelijke mededeling heeft binnen 24 uur en daarmee onverwijld plaatsgevonden. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Luchten (d)

Op grond van artikel 49, derde lid, van de Pbw heeft een gedetineerde het recht om ten minste een uur per dag te verblijven in de buitenlucht. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Pbw neemt een gedetineerde gedurende het verblijf in afzondering niet deel aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt, behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is het recht op luchten zo fundamenteel dat het in beginsel als een onvervreemdbaar recht voor gedetineerden wordt aangemerkt. De inrichting dient extra inspanningen te verrichten om gedetineerden niet te beperken in dit recht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag het voorkomen dat een gedetineerde niet in de gelegenheid kan worden gesteld om te luchten. Ook bij zeer ernstige calamiteiten dient de inrichting in beginsel extra inspanningen te verrichten om een passende compensatie te  bieden.

Door klager is gesteld dat hij tijdens de afzondering niet heeft kunnen luchten. De directeur heeft dit niet weersproken en niet toegelicht wat de reden is geweest dat klager niet kon luchten. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat er sprake is van een bijzondere situatie, is ook niet gebleken dat de directeur enige inspanning heeft verricht om een passende compensatie aan te bieden. Gelet hierop is het beroep in zoverre gegrond. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie heeft eerder vastgesteld dat de afzondering acht dagen heeft geduurd en zal de tegemoetkoming daarom vaststellen op 8 x €10,- =        €80,-.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van de onderdelen b en d gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter op die onderdelen vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren.

De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van de onderdelen a en c ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen.

De beroepscommissie zal, gelet op het voorgaande, aan klager een tegemoetkoming van in totaal €85,- toekennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart ten aanzien van de onderdelen b en d het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a en c ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. 

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van in totaal €85,-.

Deze uitspraak is op 8 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. J.B. Oreel en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven