Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8453/TA, 5 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:05-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8453/TA

    

           

Betreft [klager]

Datum 5 juli 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing tot het houden van toezicht op post per 23 juli 2020.

De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 28 oktober 2020 het beklag ongegrond verklaard (Me 2020-000142). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en mevrouw Smit, jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 7 mei 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het hoofd van de instelling is bevoegd om toezicht uit te oefenen op post. Dit toezicht dient echter strikt noodzakelijk te zijn. In klagers geval was het opleggen van de maatregel niet noodzakelijk in het kader van de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling, nu klager enkel namen heeft genoemd van medewerkers tegen derden. Klager heeft niets dreigends gezegd en heeft ook aan zijn netwerk duidelijk gemaakt dat hij het goed heeft in de instelling. Wanneer zijn mentor bijvoorbeeld iets belangrijks voor hem had gedaan, dan schreef klager daarover aan zijn netwerk. Klager wist niet dat hij iets deed dat strafbaar was. Volstaan had kunnen worden met het geven van een waarschuwing. De postmaatregel heeft voor klager grote gevolgen. Klager houdt van schrijven en het heeft paniek bij hem veroorzaakt. Indien klager niet akkoord zou gaan met het laten lezen van de post door een maatschappelijk werker, zou de maatregel worden verlengd. Daarom heeft klager hiermee ingestemd. Klager was niet op zoek naar adressen van medewerkers.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Door de instelling werd het noodzakelijk geacht om mee te kijken met de post die klager verstuurde, ook ter bescherming van klager zelf. Het was niet precies duidelijk of er iets verkeerds was aan de informatie die klager deelde. Juist vanwege deze onduidelijkheid, diende daar onderzoek naar te worden gedaan. Het behandelteam had vernomen dat klager in zijn brieven informatie gaf over personeelsleden.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 35, derde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is het hoofd van de instelling bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor de verpleegde telkens voor een periode van vier weken toezicht uit te oefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op – onder andere – de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling.

Uit de stukken volgt dat, wat ook niet door klager wordt betwist, klager in brieven over personeelsleden heeft geschreven. Hoewel onduidelijk is wat klager precies heeft geschreven, acht de beroepscommissie het begrijpelijk, mede in het licht van de omstandigheid dat klager zich eerder dreigend heeft opgesteld richting het personeel, dat de instelling gedurende een periode kennis wenste te nemen van de inhoud van de door klager opgestelde brieven.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 5 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven