Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20693/GB, 30 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20693/GB

             

Betreft klager

Datum 30 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 februari 2021 beslist klagers deelname aan een penitentiair programma (PP) te beëindigen en hem terug te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 25 maart 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. I.A. van Straalen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken, waaronder RSJ 26 februari 2021, 21/20058/SGB en RSJ 1 april 2021, 21/20692/SGB.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verantwoordelijkheid genomen en een positieve inzet getoond door zelf een betaalde werkplek te regelen, om een inkomen voor zijn gezin te kunnen verdienen - temeer omdat zijn partner in haar werk werd geraakt door de coronamaatregelen en zij niet kon werken - nadat hij al enkele maanden onbetaald werk had gedaan in het kader van zijn deelname aan een PP.

Het incident van 16 februari 2021 betreft een vergissing. Klager bleek namelijk op zijn eerste werkdag op 16 februari 2021 ineens niet ingeroosterd te zijn en dat was niet meer te herstellen. Dat klager ineens geen dagbesteding meer had, was daarom niet aan hem te wijten. De dag erna was klager wel ingeroosterd en heeft hij ook gewerkt. Hij erkent dat hij de situatie eerder naar de betrokkenen had moeten communiceren. Klagers casemanager - die tijdens een bezoek op klagers werkplek op 16 februari 2021 ook is ingelicht over de situatie - heeft bevestigd dat, als klager deze situatie aan hem gecommuniceerd zou hebben, hij dit voor kennisgeving aangenomen zou hebben en dat er geen nadere aanwijzing zou zijn gevolgd. Daarnaast heeft de reclassering in dit incident ook geen aanleiding gezien om te adviseren tot beëindiging van klagers deelname aan een PP, nu klager werd opgeroepen voor een gesprek, waarna eventueel besloten kon worden tot zijn terugplaatsing. Verweerder lijkt dit ook te bevestigen in de bestreden beslissing.

In de bestreden beslissing komt niet tot uiting dat er begrip is voor de stressvolle situatie vanwege een bezoek aan het ziekenhuis van klagers partner op 16 februari 2021. Klager is met zijn partner meegegaan naar een ziekenhuisafspraak, te weten een vervolgonderzoek voor baarmoederhalskanker. Een onderzoek waarover klagers partner zich grote zorgen maakte.

De beëindiging van klagers deelname aan een PP staat niet in verhouding tot de (geringe) situatie van 16 februari 2021. De verwijzing naar de overtreding van de voorwaarden op 3 december 2020 is ook onvoldoende onderbouwing voor de beëindiging van het PP, omdat klager toen, onder invloed van bepaalde omstandigheden, zelf heeft besloten niet naar zijn werk te gaan. Die situatie is dus wezenlijk anders dan de situatie op 16 februari 2021. De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd en niet gebleken is van een afweging tussen klagers belangen en het maatschappelijk belang. Met de bestreden

beslissing wordt voorbijgegaan aan het doel van een PP, namelijk bijdragen aan een geslaagde en positieve terugkeer in de samenleving van de gedetineerde.

Klagers detentie is bovendien al verzwaard door de coronamaatregelen, waarbij het bezoekrecht is beperkt en zijn detentiefasering vertraging heeft opgelopen.      

 

Standpunt van verweerder

Klagers bezwaar is ongegrond verklaard, omdat hij heeft aangetoond dat hij onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen traject, nu hij zich twee keer niet aan de voorwaarden van het PP heeft gehouden. Op 4 december 2020 heeft de directeur van de PI Alphen klager een officiële waarschuwing gegeven, omdat klager op 3 december 2020 niet op zijn dagbesteding was verschenen en voor ongeveer zeven uur telefonisch niet bereikbaar was. Hierover is tussen de reclassering en klager ook een gesprek geweest. Tijdens dit gesprek zijn er duidelijke afspraken gemaakt met klager over tijdige communicatie met de reclassering en uw casemanager.

Op 17 februari 2021 heeft de reclassering opnieuw een incidentrapport opgesteld, waaruit volgt dat de senior casemanager op 16 februari 2021 een onverwacht werkbezoek op klagers werkplek heeft afgelegd. Klager had zich in de ochtend wel gemeld op zijn werkplek, maar bleek niet te zijn ingeroosterd. Hierna is hij weggegaan en is hij vervolgens met zijn vriendin meegegaan naar een ziekenhuisafspraak. Klager heeft dit, tegen de gemaakte afspraken in, niet tijdig met zijn casemanager en de reclassering gecommuniceerd of overlegd. Dat de casemanager geen aanwijzingen zou hebben gegeven als klager eerder zou hebben gebeld om de situatie toe te lichten is niet vreemd, omdat klager zich in dat geval ook aan de afspraak zou hebben gehouden om tijdig te communiceren. De reclassering geeft aan dat klager zich onvoldoende heeft gehouden aan de voorwaarden van het PP. Uit het selectieadvies van 18 februari 2021 volgt dat de directeur van de PI Alphen heeft besloten om het PP van klager per direct te beëindigen en hem in te sluiten.

Van gedetineerden die aan een PP deelnemen wordt een grote mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid verwacht, nu een dergelijk traject met verregaande vrijheden gepaard gaat. Bij het verlenen van dergelijke vrijheden moet men erop kunnen vertrouwen dat de gedetineerde de verantwoordelijkheid die daarmee gepaard gaat, ook daadwerkelijk kan dragen. Klager is daartoe onvoldoende in staat gebleken. Klager heeft zich tot twee keer toe niet aan de afspraken gehouden en heeft een officiële waarschuwing gekregen, op grond waarvan zijn deelname aan een PP is beëindigd. Dat klager het incident van 16 februari 2021 als onvoldoende ernstig beschouwt, kan niet leiden tot een ander oordeel. De reclassering bepaalt immers klagers dagbesteding en invulling van het PP en niet klager zelf. Dat klager gemotiveerd is en hij verantwoordelijkheidsbesef heeft, is ook onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 13 maart 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 22 juli 2021.

 

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klager is teruggeplaatst in de gevangenis, omdat hij zich tot twee keer toe niet aan de gemaakte afspraken en voorwaarden heeft gehouden en een officiële waarschuwing heeft gekregen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager sinds 23 september 2020 deelnam aan een PP. Uit het reclasseringsrapport van 3 december 2020 blijkt dat klager die dag niet op zijn dagbesteding is verschenen en dat hij ongeveer zeven uur telefonisch niet bereikbaar is geweest. Klager is door de reclassering aangesproken op zijn gedrag en de afspraken en voorwaarden van het PP zijn nogmaals aan klager uitgelegd. Met klager is duidelijk afgesproken dat hij tijdig met de reclassering en de casemanager moet communiceren. Daarnaast heeft de directeur van de PI Alphen klager op 4 december 2020 een officiële waarschuwing gegeven. Uit het reclasseringsrapport van 17 februari 2021 blijkt vervolgens dat klager op 16 februari 2021 heeft nagelaten om te communiceren over zijn dagbesteding. Klager heeft niet gecommuniceerd dat zijn dagbesteding die dag niet doorging en hij is, ook zonder dit te communiceren, met zijn partner meegegaan naar een ziekenhuisafspraak. Klager heeft niet weersproken dat hij voormelde overtredingen heeft begaan, maar stelt zich op het standpunt dat de overtredingen deels buiten zijn eigen macht lagen en dat hij wel voldoende verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn deelname aan het PP.

De beroepscommissie overweegt dat uit het reclasseringsrapport van 17 februari 2021 naar voren komt dat de reclassering stelt dat klager zich onvoldoende heeft gehouden aan de voorwaarden van het PP. De reclassering heeft de directeur van de PI Alphen verzocht klager op te roepen voor een gesprek om te bezien of klagers deelname aan het PP beëindigd moest worden. Vervolgens heeft de directeur van de PI Alphen verweerder geadviseerd klagers deelname aan het PP te beëindigen en hem terug te plaatsen in de gevangenis van de PI Alphen. 

Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, in redelijkheid kunnen concluderen dat klager de verantwoordelijkheid die van hem kon worden verwacht bij deelname aan een PP, niet, althans onvoldoende heeft genomen. Klager was immers herhaaldelijk gewezen op het belang van het nakomen van afspraken en daarover tijdig communiceren met de reclassering en de casemanager. De bestreden beslissing kan dan ook – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 30 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven