Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7519/GB, 22 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:22-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7519/GB

           

Betreft klager

Datum 22 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 7 juli 2020 afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is niet gestopt met de intramurale behandeling bij De Waag, hij heeft alleen kenbaar gemaakt dat hij op dit moment geen problemen (zoals alcoholproblematiek) ervaart, maar dat als men hem wil begeleiden bij problemen uit het verleden hij daarvoor open staat. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd over klagers plaatsing in een BBI, mits klager meewerkt met de reclassering, wat klager ook wil. Ook hier benadrukt klager dat hij de behandeling niet heeft stopgezet, maar dat hij geen hulpvraag heeft op dit moment. Zijn woorden zijn verkeerd geïnterpreteerd.

 

Klager is het weleens niet eens met het handelen van anderen en laat zich daar ook over uit in de vorm van een discussie, maar er is geen sprake van ´ongewenst´ gedrag in de vorm van verbale agressie. Klager laat goed gedrag zien in detentie en verblijft in het plusprogramma. Klager is trouw in zijn afspraken en houdt zich aan de geldende regels. Dat is in de bestreden beslissing nergens terug te vinden.

 

Standpunt van verweerder

 

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet geschikt wordt geacht voor plaatsing in een BBI.

 

Het OM adviseerde positief over klagers plaatsing een BBI, mits klager meewerkt aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De reclassering adviseert om klager toe te laten werken naar een langdurige klinische behandeling met geïndiceerde nazorg. Het traject kan (deels) plaatsvinden tijdens klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (VI), maar het is nodig dat de voorbereidingen snel kunnen beginnen. Bij klager is sprake van gevoeligheid voor ´justitiële druk´. Zonder deze druk, zal de noodzaak voor klager om mee te werken waarschijnlijk verminderen. Vanwege het beperken van de risico´s, vindt het langdurige klinische traject daarom in de meest ideale situatie (deels) plaats in het kader van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De reclassering schat zowel het recidiverisico als het risico op letselschade in als ´hoog´. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als ´gemiddeld´. Klager heeft aangegeven dat hij best wil werken aan zijn re-integratie, maar ziet een klinische opname als extra straf. Om te benadrukken dat hij wel wil werken aan zijn re-integratie, grijpt klager in detentie alle mogelijkheden aan die hij geboden krijgt om te werken aan zijn resocialisatie. Klager heeft zijn VCA-diploma behaald en heeft zich aangemeld voor de training vorkheftruck rijden. Verder heeft klager een leefstijltraining afgerond. Daarnaast heeft klager zichzelf aangemeld voor gesprekken met de psycholoog en behandelaar van De Waag. De behandelgesprekken met de behandelaar van De Waag zijn in februari 2020 afgerond, omdat klager aangaf geen hulpvragen meer te hebben. Het advies van de behandelaar is om klager tijdens zijn detentiefasering in aanmerking te laten komen voor een schematherapie en/of cognitieve gedragstherapie.

 

De vrijhedencommissie (VC) van de locatie De Schie te Rotterdam heeft negatief geadviseerd over klagers plaatsing in een BBI. De VC stelt dat er onvoldoende vertrouwen is dat klager in staat is zich te kunnen gedragen in het regime van een BBI. De VC geeft in haar advies aan dat klager goed in staat is om zich in te zetten voor zijn re-integratiedoelen, maar dat hij weinig intrinsieke motivatie laat zien. De indruk bestaat dat klager iedere vorm van behandeling van zijn alcoholproblematiek op een calculerende manier probeert te omzeilen. Dit blijkt onder meer uit het gegeven dat klager zijn hoger beroep heeft ingetrokkenen nadat het voornemen was geuit om hem TBS op te leggen. Daarnaast adviseert de reclassering een langdurige klinische plaatsing, maar probeert klager dit via de BBI te omzeilen. De VC geeft verder in het advies aan dat het delict waarvoor klager in detentie verblijft, slechts enkele dagen na het afronden van een reclasseringstoezicht van zes maanden - dat gericht was op het gedrag in combinatie met de alcoholproblematiek – heeft plaatsgevonden. Klager neemt nog steeds geen verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen. Naast het gegeven dat de behandelingen bij De Waag zijn gestopt, heeft er nog steeds geen gerichte behandeling voor klagers alcoholproblematiek kunnen plaatsvinden. Voorts laat klager ´ongewenst´ gedrag zien in de vorm van verbaal agressief gedrag. De risico’s zijn dus nog steeds aanwezig en kunnen onvoldoende beperkt worden. Tevens is bij klager sprake van een snelle recidive. Er zal op zijn minst eerst een risicotaxatie en delictanalyse gedaan dienen te worden.

 

Verweerder stelt dat de bestreden beslissing derhalve op juiste gronden is genomen. Er is nog altijd sprake van een ´hoog´ recidiverisico, nu er nog geen gerichte behandeling heeft plaatsgevonden. Een plaatsing in een BBI, waarbij klager meer vrijheden zou krijgen, wordt daarom niet passend geacht. Het maatschappelijk belang prevaleert boven het persoonlijk belang van klager.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 13 juli 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens doodslag. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 9 november 2021.

 

Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een BBI gedetineerden worden geplaatst die:

-    een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;

-    een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;

-    beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    zijn gepromoveerd.

 

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een BBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een BBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet geschikt wordt geacht voor plaatsing in een BBI.

 

De beroepscommissie overweegt dat uit het dossier blijkt dat klager meermaals is veroordeeld voor geweldsdelicten en ook begeleiding van de reclassering opgelegd heeft gekregen. Kennelijk hebben eerdere veroordelingen en begeleiding door de reclassering niet geleid tot een vermindering van recidive. Het onderhavige delict is slechts twee dagen na de beëindiging van het laatste reclasseringstoezicht gepleegd. Verder volgt uit het dossier dat de delicten deels zijn begaan onder invloed van alcohol en/of drugs (cannabis) en dat bij klager sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. De reclassering schat zowel het recidiverisico als het risico op letselschade in als ´hoog´ en acht een langdurige klinische behandeling (die deels kan plaatsvinden in het kader van klagers VI) van klager noodzakelijk om de risico´s te kunnen beperken. Hoewel uit het dossier naar voren komt dat klager zijn detentie positief doorloopt als het gaat om zijn re-integratie, komt ook naar voren dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn negatieve gedrag (dwingend en verbaal agressief) in detentie. Voorts blijkt uit het dossier dat klager op dit moment niet bereid is om te werken aan zijn alcoholproblematiek en dat hij niet bereid is om mee te werken aan klinische opname, omdat hij geen hulpvraag heeft.

 

Op grond van het voorgaande concludeert de beroepscommissie dat klager niet voldoet aan de eisen voor plaatsing in een BBI, omdat geen sprake is van een beperkt vlucht- en/of maatschappelijk risico. De bestreden beslissing kan - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen - daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 22 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven