Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8239/GA, 21 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8239/GA             

           

Betreft [klager]            Datum 21 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de afwijzing van zijn verzoek tot incidenteel verlof (SC 2020/189);

b.  de omstandigheid dat hij door de directeur niet in de gelegenheid wordt gesteld om beklag in te stellen (SC 2020/190);

c.  het niet in acht nemen van 1,5 meter afstand door het personeel jegens klager (SC 2020/191);

d.  de voortdurende en herhaaldelijke weigering om een aansteker of lucifers op cel te mogen hebben en het niet horen en informeren van klager over de wekelijkse evaluatie van deze beperkende maatregel (SC 2020/200);

e.  het niet voortvarend handelen van de directeur ten aanzien van de procedure omtrent zijn verzoek tot overplaatsing (SC 2020/201);

f.   oplegging dan wel verlenging van een afzonderingsmaatregel vanaf 12 augustus 2020 door hem op een crisisafdeling en een individueel regime te plaatsen (SC 2020/205).

 

De beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen heeft op 3 september 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in alle onderdelen van zijn beklag. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. E.R. Weening, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunten als volgt toegelicht.

a.  Klager heeft herhaaldelijk en expliciet verzocht om incidenteel verlof. Hem is telkens te verstaan gegeven dat zijn verzoek werd afgewezen. Een schriftelijke beslissing werd klager geweigerd.

b.  Klager wordt stukken onthouden. Hij ontvangt geen beklagformulieren. Mede gelet op het principiële karakter had de directeur niet moeten en kunnen volstaan met algemeenheden en had hij dienen aan te geven waar en hoe de beklagformulieren concreet verkrijgbaar zijn.

c.  Klager klaagt er niet over dat de afstand van 1,5 meter door het personeel ten aanzien van andere gedetineerden niet in acht wordt genomen, maar dat het personeel deze afstand jegens hem niet in acht neemt. Indien klager zijn beklag doet over het onvoldoende afstand houden van het personeel wordt hem medegedeeld dat dit niet per se hoeft van de leiding. Dit dient te worden beschouwd als een beslissing van de directeur.

d.  Klager meent dat, gelet op het stelselmatige karakter van de beperkende maatregel, niet meer gesproken kan worden van slechts een beperking van eventuele risico’s binnen het individueel regime, doch dat hier sprake is van een beperkende maatregel door of vanwege de directeur, althans van een maatregel die onder diens verantwoordelijkheid dient te vallen. Klager weerspreekt tevens dat hij wekelijks geïnformeerd wordt, behoudens de kale, mondelinge mededeling dat de beperkende maatregel weer wordt gecontinueerd.

e.  Klager heeft al vanaf medio april 2020 verzocht om overplaatsing. Nu de casemanager pas op 7 augustus 2020 het selectieadvies definitief heeft gemeld, is dit onvoldoende voortvarend gebeurd. Dit geldt eveneens voor het aanmaken van het selectieadvies op 9 juli 2020. Klager meent nog steeds belang te hebben bij een uitspraak, te meer omdat hij in dezelfde inrichting is teruggeplaatst en klager het idee krijgt dat zijn verzoeken wederom onvoldoende voortvarend worden behandeld.

f.   Klager meent dat sprake is van verlengingsbeslissingen door of vanwege de directeur. De feitelijke gang van zaken is door de directie niet betwist. Volgens de schorsingsbeslissing van de voorzitter van de RSJ diende formele afzondering van klager met onmiddellijke ingang te worden geschorst. Aan deze schorsing is te laat, namelijk pas op 24 juli 2020, gevolg gegeven. Vervolgens is klager feitelijk weer in afzondering geplaatst door hem op de crisisafdeling in een individueel regime te plaatsen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunten, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 21 september 2020 gedetineerd. Op 28 mei 2021 is de voorlopige hechtenis geschorst en is klager in vrijheid gesteld.

 

Ten aanzien van het beklag onder a, b, c en f kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Ten aanzien van het beklag onder d overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

Ontvankelijkheid

Het is klager verboden om op cel te beschikken over een aansteker of lucifers. De beklagcommissie heeft overwogen dat het nemen van individuele beslissingen, zoals het beperken van risico´s in verband met het gedrag van gedetineerden, binnen de reikwijdte van de mogelijkheden van het PPC valt zonder dat daarvoor een aparte beslissing van de directeur dient te worden genomen. Nu er geen sprake is van een door of namens de directeur genomen beslissing is er geen beklag mogelijk. De beroepscommissie kan zich met dat oordeel niet verenigen. Ingevolge artikel 60 van de Pbw staat beklag open tegen een klager betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Dat klager in het PPC in een individueel regime verblijft doet hier niet aan af. Klager mag immers, in tegenstelling tot zijn medegedetineerden, niet beschikken over een aansteker of lucifers op cel. Dit betreft een beklagwaardige beslissing. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag.

 

Inhoudelijk

Uit de stukken komt naar voren dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat klager met een aansteker of lucifers op cel geen brand gaat stichten. Op 22 mei 2020 heeft klager dit al eens gedaan. Tevens blijkt uit de stukken dat klager, ondanks het verbod om een aansteker op cel te hebben, dit verbod heeft genegeerd. Blijkens de inlichtingen van de directeur in de beklagprocedure wordt klager in het multidisciplinair overleg besproken en wordt nog altijd ingeschat dat het gevaar dat klager weer brand op cel sticht niet is geweken en dat het een onaanvaardbaar risico is en een potentieel gevaar voor personeel, klagers medegedetineerden en voor hemzelf om hem tijdens de nachtelijke uren een aansteker of lucifers in eigen beheer te laten hebben. Er is geen reden te veronderstellen dat klager, tevens zijn toestandsbeeld meegenomen, nu betrouwbaar is met vuur, aldus de directeur. Tevens voert de directeur aan dat aan klager iedere keer wordt uitgelegd waarom hij geen vuur in eigen beheer mag hebben, maar klager is het daarmee oneens. Gelet op bovenstaande, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hetgeen klager heeft aangevoerd kan hier niet aan afdoen. Daarbij is niet gebleken dat klager hierover onvoldoende is geïnformeerd. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

Ten aanzien van het beklag onder e overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

Ontvankelijkheid

Klager voert aan dat hij al vanaf april 2020 heeft verzocht om overplaatsing. De directeur heeft, volgens hem, onvoldoende voortvarend gehandeld ten aanzien van de procedure omtrent zijn verzoek. De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat klager op 27 augustus 2020 is overgeplaatst. Om die reden was volgens de beklagcommissie het belang aan klagers klacht komen te ontvallen. De beroepscommissie kan zich met dit oordeel niet verenigen. Het beklag ziet op het nalaten van de directeur een advies, zoals verzocht door de selectiefunctionaris, te verstrekken. Tegen het handelen, nalaten daaronder begrepen, van de directeur staat beklag open op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Dat klager reeds is overgeplaatst doet hier niet aan af. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag.

 

Inhoudelijk

De beroepscommissie is, net als de beklagcommissie, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat klagers verzoek tot overplaatsing onvoldoende voortvarend is behandeld. Verzoeken om overplaatsing nemen vanwege het verzamelen van informatie en adviezen enige tijd in beslag. Die periode is in klagers geval niet onredelijk lang. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van d en e de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond. De beroepscommissie verklaart ten aanzien van a, b, c en f het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Deze uitspraak is op 21 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven