Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19786/GA, 10 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19786/GA

    

           

Betreft [klager]

Datum 10 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 29 oktober 2020 klagers ex-zwager te weigeren als bezoeker.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 4 februari 2021 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/1891). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en namens de inrichting, […] en […], beiden afdelingshoofd, bijgestaan door de landsadvocaat, via een telehoorvoorziening gehoord op de zitting van 19 mei 2021 op het secretariaat van de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op grond van artikel 58, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) dient de schriftelijke mededeling van de weigering toelating bezoek met redenen omkleed te zijn. De schriftelijke mededeling houdt slechts in dat op grond van ambtshalve verstrekte GRIP-informatie negatief is beslist inzake de screening van de ex-zwager van klager. Er is dan ook geen sprake van een met redenen omklede beslissing. Dit geldt ook ten aanzien van het ontbreken van een termijn van de duur van de weigering. Het klaagschrift had formeel gegrond moeten worden verklaard. Ook materieel moet het beroep gegrond worden verklaard, aangezien de aanwezige weigeringsgronden onvoldoende feitelijk zijn onderbouwd. Het GRIP-rapport houdt in dat de ex-zwager is veroordeeld voor feiten gericht tegen de familie van klager. Vervolgens is de redenering dat hij daardoor in een kwetsbare positie zou verkeren ten opzichte van klager zodat klager bij het ontvangen van bezoek ongewenst informatie naar buiten zou kunnen brengen.

Klager wenst geen informatie via de ex-zwager naar buiten te brengen. Klager koestert ook geen wraakgevoelens jegens hem. Klager wil enkel bezoek ontvangen binnen de geldende kaders. Door de toezichtsmaatregelen tijdens het bezoek is het feitelijk onmogelijk informatie naar buiten te brengen. Voorts heeft de directeur ten onrechte bij de belangenafweging betrokken dat klager andere gecontroleerde contacten met de buitenwereld heeft. Bij de beslissing omtrent bezoek dient geen belangenafweging te worden gemaakt, maar dient slechts te worden beoordeeld of een inbreuk op het bezoekrecht kan worden gevonden in één van de weigeringsgronden van de Pbw. De beroepscommissie heeft ten aanzien van klager op 5 november 2020 geoordeeld dat er geen sprake is van een extreem vluchtrisico en dat evenmin blijkt van voortgezet crimineel handelen (RSJ 5 november 2020, R-20/7220/GB), zodat ook in de reden van klagers verblijf in de EBI (maatschappelijk risico bij ontvluchting) geen reden kan worden gevonden voor de weigering van het bezoek.

De beroepsclausule onder de bestreden beslissing is onvolledig doordat de mogelijkheid van schorsing van de tenuitvoerlegging niet wordt vermeld. 

 

Standpunt van de directeur

Klager verblijft in de EBI op grond van voorlopige hechtenis. Klager wordt verdacht van een groot aantal zeer ernstige strafbare feiten. In twee strafrechtelijke onderzoeken wordt klager verdacht van strafbare feiten, in vier andere strafrechtelijke onderzoeken is hij onderwerp van onderzoek. Aan de plaatsing in de EBI is GRIP-informatie ten grondslag gelegd over (mogelijke) plannen om klager uit de EBI te bevrijden. Voorts zijn er concrete aanwijzingen dat klager een dodenlijst hanteert. Het OM houdt er rekening mee dat klager vanuit detentie in staat is opdrachten uit te zetten. Hij heeft de macht, middelen en mogelijkheden om – al dan niet via medegedetineerden – zijn invloed te laten gelden. Een essentieel onderdeel van het regime in de EBI is dat een zo volledig mogelijk toezicht kan worden uitgeoefend op de communicatie van klager met de buitenwereld. Dat betekent dat op alle contacten die klager met de buitenwereld heeft, bijvoorbeeld telefonisch, per post of bij bezoek, toezicht wordt uitgeoefend. Dat toezicht draagt bij aan het beperken van de risico’s die van klager uitgaan.

De directeur heeft 29 oktober 2020 besloten dat klager geen bezoek mag ontvangen van zijn ex-zwager. De directeur heeft gebruik gemaakt van GRIP-informatie, waaronder een GRIP-rapport van 28 oktober 2020 waarin staat dat het OM bezwaar maakt tegen het bezoek van de ex-zwager vanwege zijn antecedenten van strafbare feiten die mede zijn gericht op de familie van klager. Hoewel de schriftelijke mededeling niet met meer redenen is omkleed dan dat het GRIP negatief heeft geadviseerd, is de beslissing mondeling toegelicht en is een eventueel gebrek tijdig hersteld met de in beklag gegeven nadere toelichting en overgelegde GRIP-rapportages. Klager is derhalve niet in zijn verdediging geschaad. De directeur heeft een mondelinge toelichting gegeven op de beslissing. In de snelheid van zaken is dat niet goed gegaan.

De directeur is van mening dat het onwenselijk is dat klager in contact komt met personen die zich eerder schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten, temeer omdat bij die strafbare feiten de familie van klager slachtoffer was. Uit eerdere GRIP-rapporten is de directeur gebleken dat een relatief kleine aanleiding reden kan zijn voor wraakacties door klager. Daar komt bij dat het niet onredelijk is om aan te nemen dat de ex-zwager door de door hem gepleegde strafbare feiten mogelijk in een kwetsbare positie ten opzichte van klager verkeert. Dat gaat gepaard met het risico dat klager hem zou kunnen beïnvloeden en hem strafbare of onwenselijke handelingen zou kunnen laten verrichten. Het weigeren van het bezoek is noodzakelijk met het oog op de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, alsmede het voorkomen van strafbare feiten.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 38, derde lid, in verbinding met artikel 36, vierde lid, van de Pbw kan de directeur de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op: de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten, of de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven. In de huisregels van de inrichting is bepaald, dat de weigering geldt voor een periode van ten hoogste drie maanden.

Op grond van artikel 58, eerste en tweede lid van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde van de beslissing tot weigering van het bezoek onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling. Nu in dit geval de weigering mede is gegrond op de strafrechtelijke antecedenten van de ex-zwager, is het naar het oordeel van de beroepscommissie in dit specifieke geval te billijken dat wordt verwezen naar gegevens van het GRIP. In de schriftelijke mededeling wordt echter vermeld dat daarnaast door het afdelingshoofd een mondelinge toelichting is gegeven. Naar het oordeel van de beroepscommissie strookt dit niet met de bedoeling van voormeld artikel 58 van de Pbw, dat immers uitgaat van een op schrift gestelde toelichting van de beslissing. Nu de bestreden beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie schriftelijk niet voldoende met redenen is omkleed, is sprake van een procedureel gebrek dat tot gegrondheid van het beklag had moeten leiden.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt. Gelet op de negatieve screening van 28 oktober 2020 van de ex-zwager van klager door het GRIP, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bezoek dient te worden geweigerd. De informatie is voldoende concreet en vormt mede in relatie tot de overige overgelegde GRIP-rapportages voldoende grond voor de conclusie dat de weigering van het bezoek noodzakelijk is.

Het beroep zal gelet op het voorgaande gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal wegens vormverzuim alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in de gegrondverklaring voldoende genoegdoening voor klager en ziet geen aanleiding om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag wegens vormverzuim alsnog gegrond.

Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 10 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. S. Bijl en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door

mr. R. Kokee, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven