Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7608/GA, 16 september 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7608/GA

 

Betreft [klager]

Datum 16 september 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de omstandigheid dat hij op vrijdag geen arbeid aangeboden krijgt vanwege personeelstekort en dat hij op die momenten telkens ingesloten wordt (AR 2020/240);

b.         een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het weigeren plaats te nemen in een meerpersoonscel (MPC), ingaande op 8 april 2020 (AR 2020/251).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 13 juli 2020 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns en […], juridisch medewerker bij de PI Alphen, gehoord op de digitale zitting van 27 mei 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a

Er werd geen arbeid aangeboden op vrijdag. Klager is toen telkens ingesloten. De directeur heeft klager doorbetaald op vrijdag. De arbeid is sinds klager in de PI Alphen verbleef, al dertien maanden, niet doorgegaan op vrijdag. Er is in die periode geen vervangende activiteit aangeboden, terwijl activiteiten als tennis en fitness wel doorgingen. Er had ook een extra luchtmoment ter compensatie aangeboden kunnen worden. Het personeelstekort was alleen op de arbeidszaal. De beroepscommissie heeft in RSJ 27 maart 2013, 12/3885/GA geoordeeld dat de beslissing om klager structureel in te sluiten op momenten dat geen arbeid werd aangeboden, in strijd is met de op de directeur rustende zorgplicht en dat het doorbetalen van loon klager geen volledige compensatie heeft geboden. Klager verzoekt om financiële compensatie.

Beklag b

Klager heeft gelijk aangegeven dat hij in de vorige PI’s ook al een contra-indicatie had. De directeur heeft gezegd dat hij opnieuw beoordeeld moest worden om een contra-indicatie te krijgen. De directeur is tekortgeschoten in het uitoefenen van zijn zorgplicht, nu hij klager eerst in de strafcel heeft geplaatst en daarna pas de huisarts om een beoordeling heeft gevraagd. Niet is gebleken dat er bij binnenkomst van klager navraag is gedaan bij de vorige PI, terwijl er daarnaast voldoende tijd was om klagers medisch dossier te raadplegen. Het is daarom onbegrijpelijk dat de afdeling zorg geen contra-indicatie constateert en de huisarts twee dagen later wel. Klager verzoekt ook ten aanzien van deze klacht financiële compensatie.

Standpunt van de directeur

Beklag a

Per 1 maart 2020 is in de gehele PI de arbeid teruggebracht naar een vierdaagse werkweek in verband met een structureel personeelstekort. Dat is nog steeds de situatie. Vrijdag was de kortste dag met 2,5 uur arbeid. Op die dag is de arbeid vervallen, met behoud van loon. Het aanbieden van andere activiteiten is niet mogelijk gebleken. Door de coronamaatregelen zijn groepsactiviteiten gestopt of ingeperkt en groepsgroottes beperkt. Rugby was daardoor niet meer mogelijk. Tennis was wel mogelijk, vanwege de ruimte, en fitness kan individueel plaatsvinden.

Beklag b

Klager is op 16 maart 2020 in de PI binnengekomen. Het voornemen was om klager op 8 april 2020 op een MPC te plaatsen. Voordat men is overgegaan tot plaatsing op een MPC, is er contact geweest met de afdeling zorg. die heeft aangegeven dat klager geen contra-indicatie had voor een plaatsing op een mpc. De directeur heeft op basis van die informatie klager op een MPC kunnen plaatsen. Vervolgens is klager in de strafcel gezien door de afdeling zorg. De arts heeft toen geadviseerd om voor klager een contra-indicatie af te geven. Klager is toen op een eenpersoonscel geplaatst.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

Van belang bij de beoordeling van het beroep is het bepaalde in het destijds geldende artikel 47, eerste en tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet. Een gedetineerde heeft recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid en de directeur draagt zorg voor de beschikbaarheid van die arbeid, voor zover de aard van de detentie zich daartegen niet verzet. Verder is van belang het bepaalde in artikel 3.2 van de huisregels van de inrichting (versie 1 februari 2020). Daarin wordt eveneens bepaald dat een gedetineerde recht heeft op deelname aan de arbeid voor zover de aard van de detentie zich daartegen niet verzet. De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken uitgemaakt dat bij structurele uitval van arbeid vervangende activiteiten moeten worden aangeboden en dat het insluiten in dergelijke gevallen in strijd is met de op de directeur rustende zorgplicht (vergelijk RSJ 27 maart 2013, 12/3885/GA). De huisregels noch enige andere wettelijke regeling voorzien in een basis voor een algemene uitzondering op de verplichting te voorzien in werk. Alleen in gevallen die een individuele gedetineerde betreffen is het mogelijk om geen werk aan te bieden in verband met de aard van de detentie of de (medische) arbeidsongeschiktheid van de gedetineerde (vergelijk RSJ 9 december 2010, 10/2397/GA).

De beroepscommissie stelt als onweersproken vast dat aan klager vanaf zijn binnenkomst op 16 maart 2020 in de PI telkens geen arbeid op vrijdag (voor de duur van 2,5 uur) is aangeboden en dat hij telkens is ingesloten. Mede gelet op de toelichting namens de directie ter zitting, is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van structurele uitval van arbeid. De directeur heeft immers toegelicht dat er een gebrek aan personeel was en dat ook ten tijde van de klacht al voorzien was dat dit personeelstekort niet spoedig zou zijn opgelost. Er zou een vervangende activiteit (rugby) worden aangeboden, maar dit is niet doorgegaan vanwege personeelskrapte en de beperkingen vanwege de coronamaatregelen.

De beslissing van de directeur om klager vervolgens structureel in te sluiten op momenten dat geen arbeid werd aangeboden, is gelet op het vorenstaande in strijd met de op hem rustende zorgplicht en ook overigens onredelijk en onbillijk. Niet is gebleken dat verdere alternatieven (zoals een extra luchtmoment) zijn overwogen dan wel waarom die niet mogelijk waren. De beroepscommissie begrijpt wel dat de coronacrisis de mogelijkheden destijds sterk beperkte, maar dat gold niet de gehele periode in dezelfde mate en dat was bovendien niet de directe aanleiding voor de structurele uitval. Het beroep zal daarom ten aanzien van dit beklag gegrond worden verklaard. Het doorbetalen van loon – waartoe de directeur op grond van artikel 5 van de Regeling arbeidsloon gedetineerden verplicht is – heeft klager geen volledige compensatie geboden (vergelijk RSJ 27 maart 2013, 12/3885/GA). Om die reden ziet de beroepscommissie aanleiding om klager een tegemoetkoming toe te. Zij zal deze vaststellen op €25,-, daarbij mede gelet op de praktische moeilijkheden die bestonden om vervangende activiteiten te organiseren.

Beklag b.

Uitgangspunt is dat ten aanzien van iedere gedetineerde onderzocht moet worden of hij geschikt is voor plaatsing in een MPC. Van ongeschiktheid is sprake als gebleken is van contra-indicaties. Uit de inlichtingen van de directeur is gebleken dat klager op 16 maart 2020 in de inrichting is binnengekomen en dat het voornemen aanwezig was om klager op 8 april 2020 op een MPC te plaatsen, nadat de afdeling zorg had aangegeven dat er geen contra-indicatie was voor plaatsing op een MPC. De beroepscommissie stelt vast dat de directeur, ingegeven door de weigering van klager mee te werken aan plaatsing in een MPC, tot oplegging van de onderhavige disciplinaire straf heeft besloten. Na twee dagen in een strafcel te zijn geplaatst, heeft de huisarts alsnog een contra-indicatie afgegeven.

De beroepscommissie overweegt dat de directeur een eigen verantwoordelijkheid toekomt bij het plaatsen van een gedetineerde op een MPC. In dit geval komt de beroepscommissie tot de conclusie dat de directeur onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn zorgplicht, nu niet is gebleken dat de directeur nader onderzoek heeft verricht naar de stelling van klager dat hij in een eerdere inrichting een contra-indicatie had, terwijl dit wel op zijn weg lag alvorens over te gaan tot het opleggen van een disciplinaire straf. De beslissing van de directeur om in deze zaak een disciplinaire straf op te leggen, dient dan ook als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ook ten aanzien van dit beklag gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op (2 x €12,50 =) €25,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a en b gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart deze klachten alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-.

 

Deze uitspraak is op 16 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. E. Dinjens, voorzitter, U.P. Burke en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven