Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21438/GV, 10 jun i 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/21438/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 10 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 17 mei 2021 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van (maximaal) drie maanden, teneinde zijn partner in de periode rondom haar bevalling te ondersteunen. Artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) maakt het mogelijk dat strafonderbreking wordt verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner. De door verweerder gemaakte belangenafweging tussen klagers persoonlijke belang bij het verlenen van strafonderbreking en het maatschappelijke belang bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is onjuist gemaakt. In klagers geval is geen sprake van een maatschappelijk risico, terwijl klagers persoonlijke belang bij een onderbreking van de tenuitvoerlegging van zijn vrijheidsstraf evident is. Er is geen voorlopige hechtenis bevolen, zowel in het kader van de onderhavige, relatief oude en kortdurende gevangenisstraf als in het kader van de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf.

Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie (OM) positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking, mede gezien het tijdsverloop tussen de gepleegde feiten en klagers veroordeling en de aard van deze feiten. Uit de overgelegde stukken, waaronder een schriftelijke verklaring van de verpleegkundige, blijkt de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking. Blijkens de (in beroep) overgelegde toestemmingsverklaring van 31 mei 2021 heeft klager zijn nog ongeboren kind inmiddels erkend.

 

Standpunt van verweerder

Mede gelet op de adviezen van de directeur en de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA), ontbreekt de medische noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking. Deze noodzaak volgt evenmin uit de namens klager overgelegde verklaring van de verloskundige. In dezelfde periode waarin klager zijn verlofaanvraag heeft ingediend, is zijn partner de toegang tot de inrichting ontzegd vanwege een poging tot invoer van contrabande. Klagers stelling dat zijn partner weinig meer kan, vindt daarom geen steun in de informatie van de inrichting. Verder is onvoldoende gebleken dat zijn partner gedurende de verzochte strafonderbreking op zijn zorg is aangewezen. Uit niets blijkt dat maatschappelijke instanties niet kunnen voorzien in de benodigde zorg. Ook heeft klager niet met stukken aangetoond dat hij zijn kind prenataal heeft erkend, zodat de gestelde band tussen hem en het kind onvoldoende vaststaat.

 

Uitgebrachte adviezen

De medisch adviseur van de afdeling IMA acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Uit niets, ook niet uit de (eerdere) verklaring van de verloskundige, blijkt dat de zwangerschap niet normaal verloopt. De medisch adviseur kan zich niet uitlaten over de noodzaak ten aanzien van het bijwonen van de bevalling.

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, omdat niet is aangetoond dat het nog ongeboren kind (in juridische zin) van klager is en vanwege het advies van de medisch adviseur.

Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, gezien het tijdsverloop sinds klager de feiten heeft gepleegd, de aard van deze feiten en het feit dat in het kader van deze strafzaak geen voorlopige hechtenis is bevolen, onder de voorwaarde dat de medisch adviseur de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking aanwezig acht. Alleen op basis van de bij het OM beschikbare informatie kan namelijk niet worden bepaald of deze noodzaak aanwezig is. Het advies van de medisch adviseur is eveneens bepalend voor de vaststelling van de duur van de strafonderbreking. Volgens het OM staat voldoende vast dat klager de vader van het ongeboren kind is.

Vanuit het slachtofferinformatiepunt bij het OM is bericht dat het slachtoffer van het door klager gepleegde delict niet heeft gereageerd op de vraag of er ten aanzien van het verlenen van vrijheden aan klager wensen of behoeften zijn.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 13 april 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van twee maanden te ondergaan, in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, wegens mishandeling en bedreiging van zijn toenmalige levenspartner, meermalen gepleegd. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 6 september 2021.

In artikel 34 van de Regeling is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Op grond van artikel 36, in verbinding met artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstige zieke levenspartner, voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde en voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerende levenspartner van de gedetineerde.

 

Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Regeling dient ten aanzien van de te bezoeken persoon vast te staan dat:

a.  de beweerde band bestaat,

b.  de relatie hecht is, en

c.  de te bezoeken persoon geen bezwaar tegen het bezoek heeft.

 

Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van (maximaal) drie maanden, teneinde zijn partner in de periode rondom haar bevalling te ondersteunen.

Hangende het beroep heeft klager zijn nog ongeboren kind prenataal erkend, zodat de in dit verband door verweerder aangevoerde grond voor afwijzing van het verzoek nu niet meer aan de orde is.

De medisch adviseur acht, volgens het advies van 23 april 2021, het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd, omdat uit niets blijkt dat de zwangerschap van klagers partner problematisch verloopt. De beroepscommissie is van oordeel dat van een noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking voor verzorging van klagers partner, alsook voor een bezoek aan zijn partner vanwege haar psychische gesteldheid, een en ander zoals bedoeld in artikel 23 en 36 van de Regeling, niet is gebleken. De namens klager in beroep overgelegde verklaring van de verloskundige maakt deze conclusie niet anders, mede omdat daarmee niet genoegzaam is onderbouwd dat klagers partner alleen op zijn zorg is aangewezen.

Hoewel klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de periode van een aantal maanden, vormt de directe aanleiding van zijn verzoek de aanstaande bevalling van zijn partner. De medisch adviseur heeft in dat kader expliciet aangeven geen uitspraak te kunnen doen over de medische noodzaak van het bijwonen van de bevalling. Onder deze omstandigheden, en mede gezien het feit dat de Regeling expliciet voorziet in de mogelijkheid van strafonderbreking voor het bijwonen van een bevalling, is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder heeft verzuimd te beslissen over het eventueel verlenen van een strafonderbreking aan klager van kortere duur, teneinde bij de bevalling van zijn partner aanwezig te kunnen zijn. In dit verband geldt volgens de toelichting op de Regeling (Stcrt. 1998, 247, p. 22) het algemene uitgangspunt dat de duur van de strafonderbreking beperkt is tot de tijd die voor de desbetreffende persoonlijke gebeurtenis, inclusief reistijd, in redelijkheid noodzakelijk wordt geacht.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Verweerder wordt – gezien de datum van 18 juni 2021 waarop klagers partner is uitgerekend – opgedragen, na ontvangst van de uitspraak van de beroepscommissie, terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op, na ontvangst van de uitspraak van de beroepscommissie, terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

 

 

Deze uitspraak is op 10 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven