Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20802/GV, 8 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/20802/GV              

           

Betreft […]

Datum 8 juni 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 31 maart 2021 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De onderbouwing van het advies van de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (hierna: IMA) is gebrekkig. Er wordt niet vermeld dat er een verzoek tot deelname aan detentiefasering ligt en klager kan – na het verlenen van strafonderbreking – hoogstwaarschijnlijk meteen worden geplaatst in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI). Een strafonderbreking kan voorts voor een adempauze zorgen bij klagers partner. Dit is momenteel niet mogelijk vanwege alle prikkels die zij ervaart.

De IMA heeft nooit de arts gesproken. De huisarts van klagers partner heeft dit bevestigd. Voorts wordt zonder nadere onderbouwing aangenomen dat er familie en vrienden zijn tot wie klagers partner zich kan richten. Geenszins is gebleken dat dit daadwerkelijk ook zo is. Daarnaast is het niet relevant of de kinderen van klager zijn. Het is klagers partner en na klagers detentie zal hij samen met zijn partner de zorg van de kinderen op zich nemen.

Er zijn voldoende feiten en omstandigheden aanwezig die maken dat het noodzakelijk is om een strafonderbreking aan te vragen en verleend te krijgen. Klagers partner heeft aangegeven hulp nodig te hebben en dat zij de zorg voor de kinderen niet kan dragen. Zij heeft klager nodig om de rust en tijd te krijgen om aan haar problemen te werken. Zij kan dit niet combineren met de zorg voor de kinderen.

 

Standpunt van verweerder

De medisch adviseur bij de afdeling IMA heeft op 19 maart 2021 geoordeeld dat het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd is. Klagers partner heeft al maanden psychische problemen die vooral ontstaan zijn, en onderhouden worden, door de problematische omgang met haar kinderen en haar ex-man. De medisch adviseur begrijpt dat de aanwezigheid van klager enige (tijdelijke) verlichting kan geven, maar het probleem ligt op een ander vlak. Dit probleem zal weer in alle heftigheid losbarsten als klager het restant van de straf moet uitzetten.

Verweerder gaat uit van de deskundigheid en expertise van de medisch adviseur. De stelling van klager dat de medisch adviseur ten onrechte heeft nagelaten om mee te wegen dat klager een verzoek tot detentiefasering heeft ingediend, maakt niet dat het advies daarom gebrekkig is. Op het verzoek van klager om te worden geselecteerd voor plaatsing in een ZBBI wordt afzonderlijk beslist.

Het is begrijpelijk dat klager zijn partner (en kinderen) wil ondersteunen. Uit het dossier is echter niet gebleken dat de aanwezigheid van klager noodzakelijk is voor de verzorging van zijn partner. Niet is onderbouwd dat vrienden, familie dan wel hulpinstanties niet in staat zijn de partner van klager te ondersteunen of de vereiste zorg te leveren.

 

Uitgebrachte adviezen

De medisch adviseur van de afdeling IMA acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd.

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu de persoonlijke omstandigheden van klager ten tijde van de zitting bij de rechtbank al bekend waren en toen ook zijn aangevoerd. Een verzoek om schorsing is door de rechtbank afgewezen, omdat het belang om de straf in één keer uit te zitten zwaarder weegt dan het belang van klager om zijn partner te ondersteunen.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 14 augustus 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van veertien maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 31 augustus 2021.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling, in samenhang met artikel 23 van de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner of voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerende levenspartner van de gedetineerde.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, om zorg te kunnen dragen voor zijn partner en kinderen. Klager heeft daartoe aangevoerd dat zijn partner depressief is, last heeft van een burn-out, suïcidale gedachten heeft en de zorg voor haar kinderen haar zwaar valt. Een strafonderbreking is volgens klager noodzakelijk om de last van zijn partner te verlichten.

De beroepscommissie begrijpt klagers wens om zijn partner te willen ondersteunen. De door klager gestelde noodzaak om thans bij zijn partner aanwezig te zijn, is evenwel onvoldoende aangetoond. Hiertoe verwijst de beroepscommissie naar het advies van de medisch adviseur van de afdeling IMA, waaruit naar voren komt dat het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd is. Dat klagers partner geen ondersteuning kan ontvangen van familie en vrienden is voorts niet genoegzaam onderbouwd. Evenmin is gebleken dat professionele hulpinstanties niet in staat zijn om haar de vereiste zorg te leveren. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 8 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door

mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven