Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6045/GA, 3 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6045/GA

    

           

Betreft [klager]

Datum 3 juni 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 11 februari 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. J.P. Plasman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. De beroepscommissie betreurt het vertraagde verloop van de procedure in beroep.

 

Op 31 juli 2020 is een aanvullende reactie op het beroepschrift van de directeur ontvangen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is geen sprake van gevaar. Zowel het bestaan van gevaar als het causaal verband tussen de vermeende stoornis en het gevaar is onvoldoende gemotiveerd. In de beschikking wordt het gevaar niet concreet beschreven. Er bestaat enkel de indruk dat klager impulsief agressief zou kunnen reageren, maar dat is onvoldoende feitelijk om van gevaar voor anderen te kunnen spreken. Ook het vermoeden dat klager op de gang schreeuwt en daarmee agressie van anderen zou kunnen uitlokken, is evenmin aan te merken als een feitelijke onderbouwing van het gevaar. Ten aanzien van het gevaar wordt enkel aansluiting gezocht bij hetgeen waarvoor klager is veroordeeld. Klager voelt zich sinds zijn opname goed en rustig op de afdeling en uit de bestreden beslissing komt geen beeld naar voren dat een uiterst redmiddel, zoals het toedienen van medicatie onder dwang, rechtvaardigt. De beslissing van de directeur is onvoldoende gemotiveerd en daarmee is het onbegrijpelijk waarom zal worden overgegaan tot een a-dwangbehandeling voor de maximale duur van drie maanden. Klagers recht op zelfbeschikking wordt ernstig aangetast en de bestreden beslissing is in strijd met zijn grondrechten zoals neergelegd in artikel 11 van de Grondwet. De bestreden beslissing is niet proportioneel en subsidiair.

 

Standpunt van de directeur

Volgens de behandelend en onafhankelijke psychiaters is bij klager sprake van een paranoid psychotisch beeld. Klager komt oninvoelbaar, onvoorspelbaar en dreigend over zodat hij alleen onder tweemansbegeleiding gesproken kan worden. Klager ontkent dat hem medicatie wordt aangeboden en dat hierover met hem wordt gesproken, en hij is ontwijkend in het contact en geeft geen concrete antwoorden op vragen die hem worden gesteld. Er is sprake van geladen affect dat toeneemt wanneer er wordt doorgevraagd. Gelet op dit zeer achterdochtige en moeilijk te peilen gedrag, dat voortkomt uit de stoornis, in combinatie met het delict waarvan klager wordt verdacht, bestaat het gevaar dat hij een ander ernstig letsel zou kunnen toebrengen. De wet schrijft niet voor dat dit gevaar in de inrichting al daadwerkelijk tot uiting dient te zijn gekomen. Er wordt juist op allerlei manieren geprobeerd om dit te voorkomen. Wegens klagers gebrek aan ziektebesef en –inzicht en het feit dat er geen alternatieven zijn voor het adequaat behandelen van de psychose bestaat volgens de directeur geen andere mogelijkheid dan de toepassing van een a-dwangbehandeling. Het verblijf op een individueel programma of in afzondering zijn geen adequate alternatieven. Dit laatste zou juist meer detentieschade veroorzaken dan het toepassen van een a-dwangbehandeling. Er is voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager – die bekend is binnen de GGZ met onder andere psychotische klachten– is gediagnosticeerd met een psychotische episode, vooralsnog het best passend binnen een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Klager maakt een achterdochtige indruk. Er is sprake van een geladen affect dat toeneemt wanneer wordt doorgevraagd en er is sprake van enige dysforie. Klager komt oninvoelbaar en dreigend over, en hij wekt de indruk dat hij impulsief en agressief zou kunnen reageren. In het gesprek met de onafhankelijke psychiater kan klager op bijna geen van de vragen een antwoord geven. Ook kan met klager alleen een gesprek worden gevoerd als daar twee personeelsleden bij zijn. Het personeel heeft aangegeven dat klager op zijn cel schreeuwde, maar wanneer zij de cel binnenkomen, ontkent klager dit. In het reclasseringsadvies van 24 januari 2020 staat dat klager zichzelf als uitverkorene ziet en dat hij in het verleden alcohol en softdrugs gebruikte tegen de stemmen die hij hoorde. Klagers justitiële documentatie vermeldt onder andere openlijke geweldpleging en brandstichting. Voortkomend uit de stoornis bestaat het gevaar dat klager agressie jegens derden zal laten zien met daarbij het risico op beroving van het leven of ernstig lichamelijk letsel. Daarnaast bestaat het gevaar dat klager agressie van anderen over zichzelf zal afroepen wegens het aanhoudend schreeuwen op cel en veroorzaken van overlast. De maatregel is proportioneel omdat deze dient het gevaar, voortkomend uit het paranoid psychotisch beeld, af te wenden. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven voor de noodzakelijke medicamenteuze behandeling met een antipsychoticum. Het verblijf op een individueel programma of in afzondering zijn geen adequate alternatieven. Ondanks het voeren van meerdere gesprekken met klager over het nut en de noodzaak van het gebruik van een antipsychoticum, weigert klager vrijwillig medicatie te gebruiken wegens een gebrek aan ziektebesef en –inzicht. De minder bezwarende middelen bieden geen soelaas. Volgens de psychiaters mag van antipsychotica verwacht worden dat deze bijdragen aan het in ernst doen verminderen van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Naar het oordeel van de beroepscommissie maakt de bestreden beslissing geen ongerechtvaardigde inbreuk op klagers (grond)rechten. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 3 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. A. Jongsma, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven