Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7420/GA, 3 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7420/GA

    

           

Betreft [klager]

Datum 3 juni 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 3 juli 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. H.C. Ingelse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Namens klager is verzocht om hem te horen op de zitting van de commissie van toezicht in de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Haaglanden. Nu dit geen zitting van de beroepscommissie betreft, bestaat hier geen mogelijkheid toe. De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. De beroepscommissie betreurt het vertraagde verloop van de procedure in beroep.

Van de raadsman is een nadere schriftelijke reactie ontvangen op 21 juli 2020 en van de directeur zijn nadere schriftelijke reacties ontvangen op 6, 28 en 30 juli 2020.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wil niet met dwang worden beperkt in zijn vrijheid en dat inbreuk wordt gemaakt op zijn persoonlijke en lichamelijke integriteit. De a-dwangbehandeling is niet subsidiair. Klager aanvaardt de medicatie vrijwillig, hetgeen de behandelend psychiater ook bevestigt. Het staat niet vast dat op de achtergrond een gesystematiseerde waan speelt en volgens de psychiater maakt klager geen psychotische indruk zodat geen aanleiding bestaat voor de inzet van het zwaarste middel, dwangbehandeling. De rapportages van de psychiaters dateren van 15 en 16 juni 2020 en nergens blijkt uit dat de gronden zich op 3 juli 2020 of daarna nog voordeden. In het PPC Scheveningen is klager niet gezien door psychiaters en de adviezen van de PI Vught kunnen de beslissing niet dragen. De directeur gaat niet in op klagers feitelijke stellingen en betwistingen. Omdat de meningen over de feiten verschillen, heeft klagers raadsman bij de directeur van de PI Vught camerabeelden opgevraagd, maar deze zijn hem geweigerd. Aan het niet verstrekken van de camerabeelden behoort de consequentie te worden verbonden dat de feiten zoals gesteld door de directeur niet zijn komen vast te staan, zodat onvoldoende feitelijke gronden zijn voor de bestreden beslissing. Er wordt verzocht om een compensatie.

 

Standpunt van de directeur

De bestreden beslissing is volstrekt noodzakelijk, proportioneel, subsidiair en doelmatig. De behandelend psychiater in het PPC Scheveningen stelt dat de a-dwangbehandeling is overgenomen van de PI Vught en dat klager goed gedijt bij de medicatie die hem is voorgeschreven. Klager verzet zich niet tegen de toediening daarvan en zijn enige bezwaar zou het dwangkader zijn.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een samenvatting van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht, beiden werkzaam bij de PI Vught. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager – die een psychiatrische voorgeschiedenis heeft – is gediagnosticeerd met een recidief paranoïde psychotisch toestandsbeeld, voortkomend uit een reeds bekende schizofreniespectrumstoornis. Het huidig toestandsbeeld is vermoedelijk veroorzaakt door het vroegtijdig uitwerken van klagers depotmedicatie in combinatie met een verhoogd stressniveau en slaapdeprivatie. In het PPC van de PI Zwolle heeft klager een medewerker geslagen en is een b-dwangbehandeling toegepast. Hierna is klager overgeplaatst naar het PPC van de PI Vught. Alhier maakte klager aanvankelijk een adequate en aangepast indruk, maar vervolgens werd een plotselinge en snelle achteruitgang van het beeld gezien waarbij klager een zeer achterdochtige indruk maakte en hij ervan overtuigd was dat het personeel hem uitlachte. Klager maakte een gespannen, dreigende, vijandige en oninvoelbare indruk. Op 15 en 16 juni 2020 is klager beoordeeld door de psychiaters in het PPC van de PI Vught. Wegens klagers toestandsbeeld is een b-dwangbehandeling toegepast en is op 15 juni 2020 een depot haldol toegediend. De beroepscommissie is ambtshalve bekend met het feit dat klager vervolgens op 24 juni 2020 is overgeplaatst naar het PPC Scheveningen. Verder komt uit de inlichtingen van de directeur naar voren dat voortkomend uit klagers psychische stoornis gevaar bestaat voor fysieke agressie jegens materiaal en personen, en forse verbale agressie. Klager is bekend met forse geweldsincidenten ten tijde van eerdere psychotische ontregeling, zoals mishandeling van agenten, agressie naar afdelingspersoneel, brandstichting en vernieling van celinventaris. Gelet op zijn voorgeschiedenis wordt dit gevaar thans als hoog ingeschat. De a-dwangbehandeling is proportioneel omdat deze dient om ernstig gevaar, voortkomend uit een psychotisch toestandsbeeld, af te wenden. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis, zijn er geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke behandeling dan behandeling met een effectief en adequaat gedoseerd antipsychoticum. Plaatsing in afzondering of een individueel programma zijn geen adequate alternatieven. Klager accepteerde eerst vrijwillige verstrekking van de depotmedicatie, maar ging daarmee niet langer akkoord. Klager is zeer wisselend in zijn bereidheid om (depot)medicatie te accepteren en hernieuwde medicatieontrouw wordt als reëel ingeschat. Na stabilisatie van het psychotisch beeld is het streven om weer op vrijwillige basis te continueren met antipsychotica. Volgens de psychiaters mag van een antipsychoticum worden verwacht dat deze de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zal verminderen, zoals ook is gebleken uit klagers voorgeschiedenis. Klager heeft eerder gedurende langere periode stabiel gefunctioneerd op een antipsychoticum.

De beroepscommissie heeft reeds eerder overwogen dat het (in beginsel) van belang wordt geacht dat camerabeelden worden bewaard voor een lopende beklag- en beroepsprocedure (RSJ 26 april 2019, R-18/1788/GA). De beroepscommissie zal geen gevolgen verbinden aan het niet veiligstellen van de camerabeelden. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan de inhoud van de schriftelijke inlichtingen van de directeur te twijfelen. Bovendien heeft klager niet concreet aangeduid wat in de weergave van het incident door/namens de directie niet zou kloppen en wat bij het zien van de camerabeelden aanvullend dan wel afwijkend zou kunnen blijken.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur de adviezen van de psychiaters van het PPC bij de PI Vught ten grondslag kunnen leggen aan de bestreden beslissing. Het tijdsverloop tussen deze beoordelingen en het toepassen van een a-dwangbehandeling is, gelet op de toepassing van de b-dwangbehandeling, klagers overplaatsing naar het PPC Scheveningen en de voorgenomen beslissing a-dwangbehandeling, niet onredelijk lang geweest. Daarbij neemt de beroepscommissie in overweging dat is gebleken dat klager ook is gezien door een psychiater in het PPC Scheveningen. Voorts stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 3 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. A. Jongsma, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven