Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21554/SGA, 31 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:31-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/21554/SGA            

           

Betreft [Verzoeker]      Datum 31 mei 2021

 

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) heeft op 27 mei 2021 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het niet opvolgen van instructies van personeel, ingaande op 27 mei 2021 om 15:45 uur en eindigend op 31 mei 2021 om 15:45 uur.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift (beklagkenmerk R-2021-204).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker voert aan dat hij zich niet kan verenigen met de opgelegde disciplinaire straf. Volgens verzoeker mogen anderen wel een pet dragen, of moeten ze de pet alleen afdoen, terwijl hij ervoor wordt gestraft. Verzoeker voelt zich beledigd en gediscrimineerd.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker een pet droeg tijdens de arbeid en dat hij geen gehoor gaf aan de opdracht van het personeel om de pet af te zetten. Volgens de directeur heeft verzoeker daarmee de rust en orde verstoord. Het weigeren van instructies van personeel is onacceptabel gedrag, aldus de directeur. Volgens de directeur is het voor de medewerkers van belang om de gezichtsuitdrukking/gemoedstoestand van een gedetineerde te kunnen zien. De directeur acht verzoekers gedrag verwijtbaar en heeft daarom de bovengenoemde disciplinaire straf opgelegd.

De voorzitter overweegt als volgt. Voorlopig oordelend is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker de opdracht van het personeel om zijn pet af te zetten, niet heeft opgevolgd. Ingevolge de Landelijke Sanctiekaart 2019 kan de directeur voor het weigeren van een opdracht van het personeel in beginsel een corrigeren gesprek + waarschuwing dan wel een disciplinaire straf van maximaal drie dagen opsluiting in de eigen cel opleggen. De directeur is daarvan in het nadeel van verzoeker afgeweken door hem een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een de eigen cel op te leggen. De directeur mag weliswaar in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de Landelijke Sanctiekaart afwijken, maar dit dient hij dan wel te motiveren. De voorzitter constateert dat een dergelijke motivering in dit geval ontbreekt. Nu de directeur geen bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een afwijking van voormeld sanctiebeleid zouden kunnen rechtvaardigen, heeft de directeur de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet in redelijkheid kunnen nemen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 31 mei 2021 gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven