Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19779/GB, 2 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19779/GB

           

Betreft [Klager]

Datum 2 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 januari 2021 beslist klager vanuit het Penitentiair Psychisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad te plaatsen in de gevangenis van het JC Zaanstad.

 

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 2 februari 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

 

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De reden om klager te plaatsen in een reguliere gevangenis zou zijn gelegen in de omstandigheid dat verblijf in een PPC niet langer is geïndiceerd. Er is hierbij geen rekening gehouden met de belangen van klager. Klager is volledig bereid mee te werken aan de behandelingsmogelijkheden, nu dit in het belang is van een gunstige ontwikkeling van klager. De EMDR-therapie is echter on hold gezet wegens het uitbreken van het coronavirus.

 

Enige motivering in de bestreden beslissing ontbreekt. Klager begrijpt ook niet waarom hij wordt geplaatst in een reguliere gevangenis. Hem is niet medegedeeld waarom de indicatie is opgeheven. De redenen hiervoor zijn ook niet door de behandelcoördinatoren met klager besproken. Klager is niet voor niets geplaatst in een PPC. Een verblijf op de Extra Zorg Voorziening (EZV)-afdeling bleek immers niet goed te zijn voor klager. Twee jaar geleden was klager ook al een in PPC geplaatst. Na meer dan een jaar daar te hebben verbleven, is hij weer geplaatst op een EZV-afdeling. Rond april 2020 is klager wederom geplaatst in een PPC, omdat het niet goed ging met hem. De psycholoog van de EZV-afdeling was van oordeel dat klager overprikkeld en te onrustig was voor de EZV-afdeling. Klager zou op een rustige afdeling moeten verblijven en hij zou EMDR-therapie moeten volgen om nare gebeurtenissen te verwerken. Klagers situatie stabiliseert niet, zolang hij geen therapie krijgt. De bestreden plaatsing heeft, naast het feit dat klager behandelingsmogelijkheden misloopt, nog vele andere negatieve gevolgen voor hem, zoals ook eerder is gebleken. Klager is zeer getraumatiseerd en heeft veel last van prikkels op de EZV-afdeling, nu het daar een stuk drukker is. Wegens klagers arbeidsongeschiktheid zit hij veel op zijn cel, omdat hij tijdens de arbeidsblokken geen aangepaste activiteiten of recreatie krijgt aangeboden. Ook krijgt klager niet voldoende mogelijkheden om te revalideren en is het niet mogelijk om in de ochtenden te trainen.

 

Al met al is er gelet op het voorgaande onvoldoende grond om klager weer te plaatsen in een reguliere gevangenis. Klagers situatie is onvoldoende gestabiliseerd. Daar rept de bestreden beslissing met geen woord over.

 

Verweerder heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, omdat klager inmiddels is overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam. Klager is echter ook in de locatie De Schie geplaatst op een EZV-afdeling. Het bezwaar richtte zich niet op de beslissing om klager te plaatsen in de gevangenis van het JC Zaanstad, maar om hem vanuit het PPC op een EZV-afdeling te plaatsen. Klager had dan ook ontvangen moeten worden in zijn bezwaar.

 

Standpunt van verweerder

De directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 31 december 2020 een verzoek ingediend om klager vanuit het PPC in de reguliere gevangenis van het JC Zaanstad te plaatsen, omdat het verblijf in het PPC niet langer was geïndiceerd. Plaatsing in een PPC geschiedt op basis van gedragsdeskundige informatie. In geval van een uitplaatsing geven gedragsdeskundigen middels het psychomedisch overleg (PMO) een advies. Uit dat PMO is naar voren gekomen dat er geen indicatie meer is voor klagers verblijf in een PPC. Daarbij is gekeken naar het functioneren van klager en zijn problematiek. De directeur heeft het advies van het PMO overgenomen. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om van dat advies af te wijken.

 

Nu de gedragsdeskundigen van het PPC in het JC Zaanstad kennelijk van oordeel zijn dat geen noodzaak voor een langer verblijf aldaar bestaat, is voorgesteld klager te plaatsen in een reguliere gevangenis op een EZV-afdeling. Plaatsing op een dergelijke afdeling wordt door de directeur van de vestiging met de EZV-afdeling bepaald. Er is geen aanleiding om klager zonder PPC-indicatie in een PPC te plaatsen.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in het PPC van het JC Zaanstad. Op 5 januari 2021 is beslist klager in de gevangenis van het JC Zaanstad (op de EZV-afdeling) te plaatsen, omdat forensische zorg bij klager niet langer is geïndiceerd.

 

Ontvankelijkheid van klager in bezwaar

Hoewel de (initiële) beslissing waartegen deze procedure zich richt niet meer wordt geëffectueerd, omdat klager na plaatsing in de gevangenis van het JC Zaanstad op 12 januari 2021 in de gevangenis van de locatie De Schie is geplaatst en thans – sinds 23 april 2021 – verblijft in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, heeft hij alsnog belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar. Het bezwaar ziet immers op de uitplaatsing uit het PPC naar een reguliere gevangenis – op een EZV-afdeling – als zodanig. Gelet daarop had verweerder klager in zijn bezwaar moeten ontvangen. De beroepscommissie zal de bestreden beslissing daarom vernietigen en om proceseconomische redenen als laatste en hoogste instantie inhoudelijk op het bezwaar beslissen.

Inhoudelijke beoordeling van het bezwaar

Op grond van artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een PPC gedetineerden worden geplaatst, ten aanzien van wie:

- in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; of

- in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.

 

In de toelichting bij artikel 20c van de Regeling is bepaald dat de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan verweerder advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis van screening en indicatiestelling door het PMO van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

 

Uit het selectieadvies van 29 december 2020 blijkt dat klager op 12 december 2018 is geplaatst in het PPC van het JC Zaanstad. Op 1 mei 2020 is klager vanuit het PPC geplaatst in de reguliere gevangenis van het JC Zaanstad op een EZV-afdeling. Op 28 september 2020 is klager weer geplaatst in het PPC van het JC Zaanstad, vanwege diagnostiek. Thans is klagers plaatsing vanuit het PPC naar de reguliere gevangenis aan de orde, waartoe door verweerder is beslist op 5 januari 2021 op basis van het advies van de directeur, die zich op zijn beurt heeft gebaseerd op het advies van het PMO. Het PMO heeft te kennen gegeven dat er geen sprake (meer) is van een evident psychiatrisch toestandsbeeld, dat langer verblijf van klager in een PPC noodzakelijk maakt. Daarmee is klagers zorgindicatie opgeheven. De directeur heeft daarbij aangegeven dat klager opnieuw kan worden aangemeld bij een PPC, indien de verandering van de omgeving tot verslechtering in klagers functioneren leidt. Voorts wordt geadviseerd klager op een EZV-afdeling te plaatsen.

 

Gelet op voornoemd advies wordt niet meer voldaan aan de vereisten van artikel 20c van de Regeling. Verweerder mocht naar het oordeel van de beroepscommissie bij zijn beslissing uitgaan van dit advies. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing tot plaatsing van klager in een reguliere gevangenis dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het bezwaar zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de bestreden beslissing, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar, maar verklaart dit bezwaar ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven