Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19591/GA, 21 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:21-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19591/GA              

           

Betreft [klaagster]       Datum 21 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 26 januari 2021 beslist dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klaagsters raadsman, mr. R.J.A. Verhoeven, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

De directeur heeft de door de raadsman ingediende bezwaren tegen de bestreden beslissing, in het bijzonder tegen het veronderstelde causale verband tussen de stoornis en de vermeende gevaren, niet meegewogen. De bestreden beslissing is niet zorgvuldig tot stand gekomen. Het gevaar dat zou voortkomen uit de stoornis is onvoldoende onderbouwd en geconcretiseerd. Binnen het PPC zijn geen concrete signalen voor hernieuwde brandstichting afgegeven. Het enkele feit dat klaagster er bijna in is geslaagd een aansteker te verwerven, is hiertoe niet voldoende. Klaagster rookt en heeft vuur nodig om een sigaret te kunnen opsteken. Verder vormt de enkele klacht van medegedetineerden dat zij zich storen aan het nachtelijke geschreeuw van klaagster nog geen reële indicatie dat medegedetineerden zullen overgaan tot agressie jegens haar. Tenslotte is het de verwachting dat klaagster nog geruime tijd gedwongen intramuraal zal blijven onder continu toezicht van gespecialiseerde zorgverleners. Haar vertrouwen in de geestelijke gezondheidszorg is tot een minimum gedaald. Dwangbehandeling dient een ultimum remedium te zijn en deze is thans (nog) niet opportuun. Klaagster is gebaat bij meer indringende voort te zetten gesprekken over overeenstemming ten aanzien van haar behandelplan, op vrijwillige basis. Ook de duur van de bestreden beslissing is ontoereikend gemotiveerd. Er wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren, de a-dwangbehandeling alsnog terug te draaien en een vergoeding toe te kennen voor zover klaagster de a-dwangbehandeling reeds heeft moeten ondergaan.

 

Standpunt van de directeur

De door de raadsman naar voren gebrachte bezwaren zijn niet beschreven in de definitieve beschikking, maar deze zijn wel serieus genomen door de directeur. De directeur heeft de behandelend psychiater naar aanleiding van deze bezwaren verzocht om een betere motivering en omschrijving van het gevaar. Toen het gevaar uitgebreider en voldoende was onderbouwd, heeft de directeur de definitieve beslissing tot a-dwangbehandeling aangezegd aan klaagster. De raadsman is hiervan op de hoogte gebracht. Verder is bij klaagster sprake van een hallucinatoir paranoïde psychotisch toestandsbeeld. Aanvankelijk had zij vooral last van becommentariële hallucinaties, maar die zijn overgegaan in imperatieve hallucinaties met een risico op agressie escalaties. De verslechtering van het toestandsbeeld is ontstaan wegens inconsequente inname van medicatie. Aangezien klaagster ernstig achteruit gaat, zij groepsontwrichtend is en zij ernstig lijdt, is overgegaan tot de bestreden beslissing. Voortkomend uit dit toestandsbeeld bestaat het gevaar dat klaagster maatschappelijk te gronde gaat, het gevaar dat zij met haar hinderlijke gedrag agressie van anderen zal oproepen en het gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De minder bezwarende middelen die zijn aangewend, te weten gesprekken met klaagster om haar te motiveren tot vrijwillige inname van medicatie en plaatsing in een individueel programma, hebben niet geleid tot vermindering van het gevaar dat voortkomt uit de psychose. De duur van drie maanden van de a-dwangbehandeling is nodig om klaagster te kunnen behandelen met clozapine. Er moet een bepaalde spiegel in het bloed worden opgebouwd en dat luistert nauw. Te snelle opbouw kan gevaarlijk zijn.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klaagster te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klaagster (in de vorm van een uittreksel van klaagsters behandelplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest, maar haar kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

 

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klaagster – die bekend is met een lange psychiatrische voorgeschiedenis – is gediagnosticeerd met een schizo affectieve stoornis waarbij zij chronisch psychotisch is vanwege wisselende therapietrouw, met zo nu en dan betere episoden indien zij goed is ingesteld op medicatie. Er is sprake van een hallucinatoir paranoïde toestandsbeeld waarbij klaagster aangeeft dat iemand haar aanzet om anderen uit te schelden. Ook denkt zij dat ze wordt volgespoten met chemische troep om haar te vergiftigen, en dat zij wordt gebruikt als proefkonijn. Klaagster doet verwarde uitspraken, loopt schreeuwend over de afdeling en zorgt ’s nachts voor geluidsoverlast. Voortkomend uit dit toestandsbeeld bestaat het gevaar dat klaagster maatschappelijk te gronde gaat, ook omdat zij niet voldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk functioneren, zowel op de afdeling als tijdens haar verdere verblijf in detentie. Hoe langer een psychose duurt, hoe ernstiger de restverschijnselen zullen zijn en hoe lastiger deze te behandelen is. Daarnaast bestaat het gevaar dat klaagster door haar hinderlijke, groepsontwrichtende gedrag agressie van anderen zal oproepen. Tot slot bestaat gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen aangezien het klaagster meermaals bijna is gelukt om over een aansteker te beschikken. Zij mag bij een verward toestandsbeeld niet over vuur beschikken. Klaagster is eerder in aanraking geweest met justitie omdat zij vanuit haar psychose agressief is geweest en brand heeft gesticht. De behandelaren zien nu een reëel risico op soortgelijke incidenten. De bestreden beslissing dient om dit gevaar af te wenden. Er is geprobeerd om het gevaar af te wenden door gesprekken met klaagster te voeren om haar te bewegen tot vrijwillige inname van medicatie, maar zij weigert dit. De behandelaren hebben klaagster meermaals psycho-educatie gegeven over haar aandoening en het effect van de medicamenteuze behandeling, maar dit heeft niet geleid tot de beoogde samenwerking. Ook plaatsing in een individueel programma is geen adequaat alternatief omdat de psychose er niet door zal verdwijnen. De minder bezwarende middelen hebben niet tot het gewenste resultaat geleid zodat de a-dwangbehandeling op dit moment noodzakelijk is om de psychotische symptomen te behandelen, alvorens psychotherapie te kunnen overwegen. Gelet op de ernst van de huidige psychose en de opbouw van een bepaalde spiegel in het bloed, dient klaagster voor langere duur te worden behandeld met clozapine. Aangezien dat soms wel achttien weken kan duren, is er ruime tijd nodig om klaagster in te stellen op de medicatie. Eerdere medicamenteuze behandelingen waren effectief om klaagsters psychotische symptomen te couperen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is gebleken dat de directeur de door de raadsman naar voren gebrachte bezwaren heeft meegenomen in de besluitvorming en is de bestreden beslissing zorgvuldig tot stand gekomen. Voorts stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klaagster sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klaagster vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klaagster doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klaagster a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 21 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. C.D. Witsenburg, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven