Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8555/GB, 12 mei 2021. beroep
Uitspraakdatum:12-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8555/GB

                                             

Betreft [Klager]

Datum 12 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 juli 2020 beslist klager te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 11 november 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. C.H.J. van Dooijeweert, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verbleef voor zijn plaatsing op de BPG-afdeling al geruime tijd in detentie zonder problemen. Klager was zelfs een voorbeeld voor andere gedetineerden. Dat er zich in één week tijd twee incidenten hebben voorgedaan, kan niet leiden tot de conclusie dat klager zich niet kan handhaven op een reguliere afdeling. 

Op enig moment zijn er bedreigingen richting klager geuit, waardoor hij zich angstig voelde. Om die reden heeft klagers raadsvrouw namens hem op 17 juni 2020 een verzoek tot overplaatsing ingediend, naar aanleiding waarvan er een gesprek tussen klager, het afdelingshoofd en de directeur heeft plaatsgevonden. Vanwege de ernst van de bedreigingen voelde klager zich niet vrij om de namen te noemen van de personen die hem bedreigden. Het verzoek tot overplaatsing werd afgewezen. Vervolgens hebben er zich twee incidenten voorgedaan, die waren ingegeven door de situatie waar klager zich in bevond. Klager heeft daarna met een psychiater gesproken, maar deze kon geen psychiatrische stoornis bij klager vaststellen. Dat wekt geen verbazing, aangezien klager een normaal denkend, nuchter mens is, zonder enige psychiatrische voorgeschiedenis.

De plaatsing op de BPG-afdeling wordt gemotiveerd door te stellen dat de dreiging serieus moet worden genomen en dat er een risico is op nieuwe geweldsincidenten. De dreiging was zeker reëel, vandaar ook het verzoek tot klagers overplaatsing destijds, en het verklaart de stress die klager ervoer. In plaats van de veiligheid van klager te waarborgen en de signalen vanuit klager en diens raadsvrouw serieus te nemen, is er echter voor gekozen klager te plaatsen op een BPG-afdeling. Kennelijk is men er bang voor dat er allerlei ellende boven water zou komen als er meer onderzoek zou worden gedaan naar de bedreigingen en is er daarom maar voor de makkelijkere weg gekozen.

Voorts staat in het advies van het psychomedisch overleg (PMO) dat verwacht wordt dat de stress alsmaar toeneemt, waardoor het risico groter wordt dat er wel een psychologische/psychiatrische component aan klagers situatie wordt toegevoegd. Om die reden is dringend geadviseerd klager op een BPG-afdeling te plaatsen. Dit betreft echter geen criterium om een gedetineerde in een individueel regime te plaatsen. De inrichting dient in dat geval de zorg en veiligheid van de gedetineerde te waarborgen, hetgeen niet gebeurt door een gedetineerde op een BPG-afdeling te plaatsen. De veiligheid van de gedetineerde is eveneens geen criterium om hem in een individueel regime te plaatsen. Andere maatregelen ten behoeve van klagers veiligheid hadden in de rede gelegen, zoals een overplaatsing naar een andere inrichting op een reguliere afdeling.

Klager heeft wel aangegeven dat hij in een veilige omgeving wilde verblijven, maar hij wist niet dat hij op een afdeling zou worden geplaatst waar hij nauwelijks vrijheden heeft, hij veelal is geboeid en bezoek achter glas plaatsvindt. Klagers gedrag en persoonlijkheid geven geen, althans onvoldoende, aanleiding voor de bestreden plaatsing. Klager verblijft nu al maanden op de BPG-afdeling, terwijl er geen enkele reden is om hem daar te houden, de gebruikelijke evaluatie na elke zes weken niet plaatsvindt en er geen uitzicht is op plaatsing op een reguliere afdeling. Verweerder wijst er in dat kader op dat klager op 25 september 2020 nog een disciplinaire straf is opgelegd wegens het uiten van fysieke agressie jegens het personeel. Er loopt thans echter nog een beklagzaak tegen die beslissing. Het ondermijnend gedrag waarover verweerder spreekt, wordt niet tot nauwelijks onderbouwd. Dat klager na zijn schorsing bij binnenkomst bij een urinecontrole positief heeft gescoord op cocaïne, is geenszins een contra-indicatie voor plaatsing op een reguliere afdeling. Dat klager een affaire zou hebben gehad met een medewerkster uit de vorige inrichting, blijkt verder nergens uit en zou zich kennelijk in het verleden hebben afgespeeld.

Standpunt van verweerder

Klager is op de BPG-afdeling geplaatst, omdat hij zeer problematisch gedrag heeft laten zien. Binnen een korte tijd hebben zich twee ernstige incidenten voorgedaan, waarmee de rust, orde en veiligheid in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn in het geding zijn gekomen.

Klager geeft aan dat deze incidenten zijn voortgekomen uit stress. Dat kan zo zijn, maar dergelijke incidenten zijn hoe dan ook een indicatie voor plaatsing op een BPG-afdeling. Op de BPG-afdeling zijn er minder prikkels en er bestaat een veiligere omgeving voor medegedetineerden en het personeel. De selectiebeslissing is niet slechts genomen om klager tegemoet te komen ten aanzien van zijn stressgevoelens, maar ook omdat hij heeft laten zien zich niet goed te kunnen handhaven op een reguliere afdeling. Verweerder heeft van de PI Alphen vernomen dat klager geen inzicht heeft willen geven in wie hem heeft bedreigd. Verweerder heeft overigens uit de systemen niet kunnen opmaken dat klager een verzoek tot overplaatsing heeft ingediend.

In tegenstelling tot wat de raadsvrouw beweert, wordt klager wel degelijk om de zes weken in het multidisciplinair overleg besproken. Klagers gedrag heeft volgens inlichtingen uit de PI Vught te wensen overgelaten. Er is derhalve nog geen advies geschreven voor een uitplaatsing naar een reguliere afdeling. Klager is op 25 september 2020 nog een disciplinaire straf opgelegd, wegens het uiten van fysieke agressie naar een personeelslid. Klager is recentelijk twee weken door de rechtbank geschorst geweest. Bij terugkeer op 24 november 2020 heeft hij een rapport aangezegd gekregen wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole op cocaïne. Uit een schriftelijk verslag van 28 september 2020 blijkt dat klager ook in de inrichting van herkomst cocaïne zou hebben gebruikt. Uit datzelfde rapport blijkt dat klager een angst heeft uitgesproken aangaande een dreigement dat zijn vrouw zou worden ingelicht over een affaire die klager met een medewerkster uit de inrichting van herkomst zou hebben gehad. Dergelijk ondermijnend gedrag is een sterke contra-indicatie voor een terugplaatsing naar een reguliere afdeling.

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Alphen. Op 3 juli 2020 is hij op de BPG-afdeling in de PI Vught geplaatst, vanwege twee incidenten die zich kort na elkaar hebben voorgedaan.

In een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:

-           hun persoonlijkheid;

-           hun gedrag;

-           andere persoonlijke omstandigheden;

-           de aard van het door hen gepleegde delict; of

-           de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.

Uit het selectieadvies volgt dat klager na diens veroordeling in eerste aanleg is geplaatst in de gevangenis van de PI Alphen. In het begin verliep dit goed, maar na enige tijd begon klager ander gedrag te vertonen. De casemanager en het afdelingshoofd hebben een gesprek gehad met klager, omdat hij via zijn raadsvrouw had aangegeven dat hij overgeplaatst wilde worden. Klager zou worden bedreigd op de afdeling waar hij verbleef, maar hij wilde geen namen noemen van de personen die hem zouden bedreigen. Hierdoor kon klager volgens de inrichting niet worden overgeplaatst. Klager heeft toen verschillende dreigende uitingen gedaan en hij zou hebben gezegd dat de inrichting verantwoordelijk zou zijn voor als er wat zou gebeuren.

Daarnaast blijkt uit de diverse opgemaakte schriftelijke verslagen het volgende. Op 24 juni 2020 heeft klager een medegedetineerde aangevallen door hem bij de keel te grijpen, terwijl hij tevens een schaar bij zich had. Op 1 juli 2020 greep klager naar de ‘Personen Zoek Installatie’ van een medewerker van de PI Nieuwegein. Hoewel de medewerker hierop wegdraaide en afstand van klager hield, gaf klagers houding aan dat hij de medewerker op elk moment kon aanvallen. Hierop is alarm geslagen en is klager ingesloten. Na plaatsing op de BPG heeft klager op 25 september 2020 fysieke agressie geuit richting een personeelslid. Weliswaar heeft klager beklag ingesteld tegen de disciplinaire straf die hem naar aanleiding hiervan is opgelegd, maar zolang de beklagcommissie daar niet op heeft beslist, mag verweerder uitgaan van de gang van zaken zoals de inrichting die heeft omschreven.

Uit het advies van het PMO van de PI Alphen volgt dat er bij klager geen psychiatrische stoornissen zijn waargenomen, maar dat wordt aangenomen dat de dreiging en onveiligheid bij klager als reëel wordt gevoeld en mogelijk zo is. Als gevolg van de gevoelde dreiging en onveiligheid wordt de stress bij klager dusdanig hoog dat hij vanuit het principe ‘flight, fight, freeze’  zal kiezen voor fight. Aangezien wordt verwacht dat de stress alsmaar toe zal nemen - waardoor het risico op het ontstaan van een psychologische of psychiatrische component of een hernieuwde escalatie die mogelijk voorkomen had kunnen worden, groter wordt -, wat als gevolg heeft dat klager toenemend zal verslechteren, heeft het PMO dringend geadviseerd klager op de BPG-afdeling te plaatsen. De inrichting ondersteunde dit advies.

Gelet op voornoemde omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager als gevolg van zijn gedrag een ernstig beheersrisico vormt en dat een overplaatsing naar een reguliere gevangenis onvoldoende is om dit risico te beperken. Deze conclusie vindt voorts bevestiging in het incident dat zich nadien heeft voorgedaan tijdens klagers verblijf op de BPG. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 12 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven