Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19425/TA, 4 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/19425/TA

    

          

Betreft [klager]

Datum 4 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op 17 september 2020 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de instelling heeft op 7 januari 2021 het beklag ongegrond verklaard (K-2020-210). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. B. Kuppens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], psychiater bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 7 april 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist dat hij lijdt aan schizofrenie. Ten tijde van het indexdelict had hij een cannabispsychose. Tijdens zijn verblijf in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen is hem dat ook verteld door de behandelend psychiater. De instelling baseert zich ten onrechte op de Pro Justitia-rapportages en de eigen gestelde diagnose. Die diagnose kon pas worden gesteld toen klagers medicatie in het PPC al was afgebouwd. De kans op een nieuwe psychotische episode kan niet met zekerheid worden vastgesteld, ook niet door het behandelteam van de instelling. Volgens klager is die kans nihil tot aanvaardbaar klein, zolang hij geen cannabis gebruikt.

Er is geen dreigend gevaar dat de toediening van dwangmedicatie rechtvaardigt. De instelling bevestigt dat steeds sprake is geweest van een stabiele situatie, met dien verstande dat klager soms wat incoherent was in gesprekken. Dat is echter geen symptoom van een psychose, want klager spreekt altijd zo. De medicatie zou enkel preventief moeten werken, om psychoses te voorkomen. Het is een vorm van risicomanagement, wat niet in lijn is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Toen klager nog haloperidol kreeg toegediend, ervaarde hij bijwerkingen, zoals stijve spieren, gewichtstoename en een constant slaperig gevoel. De bijwerkingen overheersten zodanig dat klager het gevoel had niet meer normaal te kunnen functioneren. Voor het nieuwe medicijn geldt dat ook (slaapproblemen, eetbuien en obstipatie). Het zijn reële fysieke klachten die niet in verhouding staan tot het uitsluitend preventieve effect van het medicijn. De medicatie veroorzaakt, kortom, meer schade dan dat deze goeddoet. De mogelijke bijwerkingen zijn bovendien onvoldoende met klager besproken, terwijl hij voor de dwangmedicatie lichamelijk gezond en geestelijk stabiel was.

Er is met klager nog niet gesproken over vervolgstappen in zijn behandeling richting het verloftraject. Het is onduidelijk wanneer klager – volgens de instelling – voldoende is ingesteld op de medicatie om hem met verlof te laten gaan. De dwangmedicatie loopt inmiddels al lang. Klager is in die tijd niets opgeschoten richting verlof en resocialisatie. De behandeling staat feitelijk stil.

Klager voelt zich gegijzeld en gemarteld. Hij wil dat de medicatie stopt, omdat er geen reden voor is. Zijn netwerk is dat met hem eens. Klager wil wel behandeld worden, maar zonder medicatie.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Voorafgaand aan de dwangbehandeling was sprake van psychotische symptomen. Klager had problemen met functioneren. Daarom is er met de medicatie gestart. De symptomen worden nu nog in mindere mate waargenomen. Daarin is het effect van de behandeling te zien. Het starten van de dwangbehandeling biedt perspectief op termijn. Het gaat om preventie van psychotische recidive. Er worden nu stappen gezet om de behandeling verder vorm te geven.

Bij klager is er van meet af aan sprake van formele denkstoornissen. Dat is een symptoom van een psychotische stoornis. Daarnaast is er sprake van emotionele vlakheid, wat ook kan passen bij een psychotische stoornis. In het verleden is klager meermaals psychotisch gedecompenseerd. Daarbij leek cannabisgebruik een luxerende factor te zijn, maar deze decompensaties zijn niet uitsluitend het gevolg van cannabisgebruik. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er ook symptomen aanwezig zijn geweest in periodes dat klager langdurig abstinent was van cannabis. In het verleden is sprake geweest van gewelddadig gedrag ten tijde van psychotische decompensaties.

Het is lastig om te zeggen wanneer (voldoende) effect moet worden verwacht, maar het behandelteam constateert al wel veranderingen.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Het doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van een (dreigend) onmiddellijk gevaar, zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling (genoemd in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt). Op grond van artikel 16c, vijfde lid, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a dwangbehandeling, als uit overleg met de behandelend psychiater blijkt dat dit nodig is.

Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie. Tijdens het indexdelict was er sprake van een  psychotisch toestandsbeeld, dat volgens de deskundigen niet uitsluitend kan worden geweten aan cannabisgebruik. Klager heeft zijn stelling dat dit laatste wel het geval is, niet onderbouwd.

De behandelend psychiater ziet geen alternatieven voor de medicatie. Bij de behandeling van psychotische stoornissen is medicatie de hoeksteen. Bij klager is sprake van emotionele vlakheid en een beperkt ziektebesef en -inzicht. Vroegsignalen voor oplopende agressie kunnen niet tijdig worden herkend. Bij psychotische decompensatie staat klager niet open voor input van buitenaf. Zonder medicatie zou klager langdurig in een tbs-kliniek moeten blijven.

Gelet op bovenstaande omstandigheden is voldoende aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en het gewenste effect kan bewerkstelligen. Uit de stukken blijkt namelijk dat het behandelteam verbeteringen waarneemt in klagers toestandsbeeld en thans de gelegenheid ziet om klagers behandeling ook voor het overige vorm te geven en toe te werken richting vrijheden. De psychiaters zijn het erover eens dat dit perspectief ontbreekt, als klager geen medicatie zou krijgen. Daarmee is ook de noodzaak van het voortzetten van de a-dwangbehandeling gegeven.

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van het hoofd van de instelling voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken blijkt namelijk dat klager, ondanks de herhaaldelijk met hem hierover gevoerde motiverende gesprekken, weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen, terwijl inname van medicatie door klager volgens de psychiaters de enige manier is waarop het gevaar op maatschappelijke teloorgang, dat zijn stoornis klager doet veroorzaken, kan worden weggenomen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 4 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven