Nummer R-20/8604/GV
Betreft [klager]
Datum 26 april 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 17 november 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.
Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat zijn moeder is overleden en het binnen klagers geloof gebruikelijk is om in deze situatie vele rituelen af te ronden. Klager is gedetineerd vanwege een ontnemingsvordering. Het gerechtshof kan deze detentie niet schorsen. Strafonderbreking moet ook in klagers situatie mogelijk worden geacht.
De wetgever heeft geen limitatieve opsomming gegeven voor de gronden waarop strafonderbreking kan worden verleend. De rituelen vormen de noodzaak tot het verlenen van vrijheden voor langere duur dan waarin een incidenteel verlof voorziet.
Standpunt van verweerder
Klager ondergaat een lijfsdwang. De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft hem in verband met het overlijden van zijn moeder begeleid incidenteel verlof verleend. Klager heeft verzocht om strafonderbreking in verband met de plichtplegingen die de daaropvolgende dertien dagen plaatsvinden. Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij geen vrijheidsstraf ondergaat, maar een vrijheidsbenemende maatregel. Daarom komt hij niet in aanmerking voor strafonderbreking (vergelijk RSJ 9 mei 2011, 11/1180/GV). Daarnaast wordt in het bijwonen van rituelen die gepaard gaan met de uitvaart geen grond voor strafonderbreking gezien. Artikel 24, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) voorziet in geval van overlijden slechts in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek of een bezoek aan het graf of columbarium.
3. De beoordeling
Klager is sinds 7 januari 2020 gedetineerd wegens een aan hem opgelegde lijfsdwang op grond van artikel 557c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (oud) dan wel gijzeling op grond van artikel 6:6:25 Sv voor de duur van 540 dagen in verband met een ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 30 juni 2021.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder t, van de Regeling wordt onder strafonderbreking verstaan: “opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf […]”. De Regeling is een nadere uitwerking van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), zoals bedoeld in artikel 26, derde lid, van die wet. Op grond van artikel 1, aanhef en onder s en t, van de Pbw is lijfsdwang of gijzeling geen vrijheidsstraf, maar een vrijheidsbenemende maatregel.
Nu sprake is van een vrijheidsbenemende maatregel, is strafonderbreking niet mogelijk. De afwijzing van klagers verzoek daartoe is dus juist (vergelijk RSJ 17 april 2018, 17/3572/GV). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 26 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter