Onderwerp: Bezoek-historie

Mosselzaadvisserij Waddenzee; meerjarige vergunning
Geldigheid:22-04-2021 t/m 31-03-2027Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Geachte,

U heeft mij per brief van 14 april 2021 namens diverse bedrijven en natuurlijke personen verzocht om aan u een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) te verlenen voor de uitoefening van de mosselzaadvisserijen in het voor- en najaar van de jaren 2021 t/m 2026 in het westelijk deel van het Natura 2000-gebied Waddenzee.

De vergunning wordt aangevraagd voor de leden van de Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur (hierna: P.O.) en voor mosselkwekers die geen lid zijn van de P.O., maar wel de reglementen van de P.O. accepteren via het ondertekenen van een hierop betrekking hebbende verklaring. De lijst van leden en niet-leden waarvoor de vergunning wordt aangevraagd is als bijlage bij de vergunningaanvraag gevoegd.

Ik verleen hierbij aan de betreffende individuele bedrijven en individuele natuurlijke personen de gevraagde vergunning.

In het onderstaande vindt u de inhoudelijke overwegingen die daaraan ten grondslag liggen.

1. AANVRAAG

1.1Onderwerp

Voor een uitgebreide beschrijving van de voorgenomen activiteiten verwijs ik naar de bijgevoegde Passende Beoordeling (hierna: PB).

1.2Bevoegdheid

Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en de artikelen 1.2 en 1.3, lid 1, sub f onder 1° van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag. De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.

1.3Vergunningplicht

De aangevraagde activiteiten kunnen afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2, Wnb in relatie tot enkele specifiek omschreven beschermde natuurwaarden.

1.4 Project

1.4.1 Project met mogelijk significante gevolgen

De activiteiten waarvoor u, namens de diverse beoogde vergunninghouders, een vergunning aanvraagt, vormen per individuele vergunninghouder een project in de zin van artikel 2.7, lid 2 van de Wnb dat, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, in relatie tot de specifiek geanalyseerde beschermde natuurwaarden kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied.

1.4.2 Passende beoordeling (hierna: PB)

Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een PB heeft overlegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. Hierbij moet rekening gehouden worden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien.

De gevraagde vergunning kan slechts verleend worden indien ik mij ervan heb kunnen verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende Natura 2000-gebied niet aangetast zullen worden. In het onderstaande volgt mijn beoordeling van de effectenanalyses zoals neergelegd in de PB en de beide daarop aanvullende stukken.

1.5Beleid

Structuurvisie Waddenzee (hierna: de structuurvisie en voorheen: Derde Nota PKB Waddenzee)

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet Ruimtelijke ordening in werking getreden. Op basis van het overgangsrecht wordt per 1 juli 2008 de PKB gelijkgesteld aan een structuurvisie. Voor de herkenbaarheid zal dit document vooralsnog aangeduid blijven worden als PKB Waddenzee.

Specifiek ten aanzien van de mosselvisserij stelt de PKB het volgende:

'Mosselzaadvisserij mag alleen in het voor- en najaar plaatsvinden, aan de hand van een Visplan dat wordt gemonitord. De mosselzaadvisserij in het sublitoraal richt zich in het najaar alleen nog op de instabiele bestanden. De voorjaarsvisserij in het sublitoraal beperkt zich tot de open gebieden. De mosselsector dient inzichtelijk te maken dat de activiteiten van de sector leiden tot een mosselbestand dat in omvang minimaal gelijk is aan de mosselvoorraad die in een natuurlijke situatie aanwezig had kunnen zijn. De mosselsector zal daartoe aantoonbaar moeten maken dat van de totale mosselzaadvangst uit de voorjaarsvisserij, na aftrek van de vangsthoeveelheid in het najaar voorafgaand aan de voorjaarsvisserij, minimaal 85% in de daarop volgende winter in de Waddenzee aanwezig blijft.'

'Het nieuwe beleid is er op gericht de mosselcultuur via haar productieproces een bijdrage te laten leveren aan het voedselaanbod voor schelpdieretende vogels. In die bijdrage kan worden voorzien door in het najaar de instabiele bestanden van het sublitoraal veilig te stellen, een groot deel van de vangsten uit de voorjaarsvisserij in het sublitoraal gedurende een winter op de kweekpercelen te houden en door te investeren in alternatieve bronnen van mosselzaad. [...] Het uiteindelijke doel is een visserij die leidt tot een mosselbestand dat in omvang minimaal gelijk of groter is dan de mosselvoorraad die in een natuurlijke situatie aanwezig had kunnen zijn.'

Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005-2020 'Ruimte voor een Zilte Oogst' (hierna: het beleidsbesluit)

Hoofddoelstelling van het beleidsbesluit uit 2004 is een economisch gezonde bedrijfstak met productiemogelijkheden die de natuurwaarden respecteren en waar mogelijk ook versterken. In het beleidsbesluit is, meer concreet, het beleid voor en maatregelen inzake de schelpdiervisserij in de periode 2005-2020 neergelegd, waarmee onder andere de ontwikkeling van een meer duurzaam opererende sector beoogd wordt te stimuleren. Diverse van deze maatregelen zijn gericht op het waarborgen van het behoud van de natuur. Conform de principes van adaptief management heeft in dit beleidsbesluit de sector tot 2020 de tijd gekregen zich te verduurzamen middels een serie van maatregelen.

Specifiek ten aanzien van de voorjaarsmosselvisserij stelt het Beleidsbesluit:

'Tijdens de voorjaarsvisserij kan de mosselvoorraad in de open gebieden van het sublitoraal worden bevist en naar de percelen worden overgebracht. Deze bevissing heeft plaats op basis van een Visplan waarin is aangegeven welk deel van het beschikbare bestand zal worden opgevist. Vanuit de praktijk van de mosselcultuur blijft standaard het overgrote deel van deze vangst gedurende één winter op de percelen in de Waddenzee aanwezig. De sector zal via een boekhouding aantoonbaar moeten maken dat van de totale mosselzaadvangst uit de voorjaarsvisserij, na aftrek van de vangsthoeveelheid die reeds in het najaar is gerealiseerd, maximaal 85% in de daaropvolgende winter in de Waddenzee aanwezig blijft. De vangst uit de najaarsvisserij kan in mindering worden gebracht omdat dit de bestanden betreft die zonder visserij niet meer in het systeem aanwezig zouden zijn geweest. De sector richt zich in het najaar immers op de instabiele bestanden. [.....]

Specifiek ten aanzien van de najaarsmosselzaadvisserij stelt het Beleidsbesluit:

'De najaarsvisserij in het diepe kan zich alleen nog richten op bevissing van mosselzaad op instabiele bestanden. Dat zijn de mosselzaadvoorraden die - bijvoorbeeld door storm - met grote zekerheid dreigen te verdwijnen gedurende de winter. Op basis van ervaringen uit het verleden zijn de potentiële stormgevoelige gebieden in het sublitoraal vrij nauwkeurig bekend. De aanwijzing van de gebieden vindt plaats op basis van een deskundigenadvies en de aanwijzing wordt vastgelegd in de visvergunning.'

Natura 2000-beheerplan Waddenzee (2016-2022)

Het beheerplan stelt het navolgende:

Om negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen te voorkomen, dient ervoor te worden gezorgd dat er een minimaal percentage van de hoeveelheid opgeviste mosselen op de percelen achterblijft gedurende de winter. Dit is conform het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij, Ruimte voor een zilte oogst en opgenomen in de vergunningvoorschriften voor de mosselzaadvisserij, overeenkomstig het toetsingskader mosselzaadvisserij (subparagraaf 7.4.1).

7.4.1. Beschrijving en algemeen toetsingskader mosselzaadvisserij [...]

De mosselzaadvisserij in voor- en najaar dient plaats te vinden op basis van een visplan, waarin de van mosselzaadvisserij gevrijwaarde gebieden [...] niet zijn opgenomen. Er mag niet worden gevist op droogvallende platen. Er dient een minimaal percentage van de daadwerkelijk opgeviste hoeveelheid (of een gelijkwaardig equivalent hiervan in biomassa) na de bevissing gedurende de winter volgend op de voorjaarsvisserij op de mosselkweekpercelen in de Waddenzee [...] achter te blijven. Dit percentage wordt berekend en vastgelegd in een Visplan en dient minimaal 85 procent te bedragen. Verder zijn er algemeen geldende voorschriften ter voorkoming van verstoring van soorten.

2. BEOORDELING

2.1 Afbakening

Ten behoeve van de effectbeoordeling is geïnventariseerd welke in redelijkheid denkbare typen van effecten onderzocht moeten worden. De natuurwaarden die via deze factoren beïnvloed kunnen worden, staan opgesomd in de PB.

Conclusie afbakening

Ik ben van mening dat de gekozen effectafbakening in de PB op een juiste wijze heeft plaatsgevonden.

2.2 Algemene uitgangspunten

Een van tevoren onbekende factor is de jaarlijkse variatie in de omvang (biomassa en samenstelling van het op te vissen mosselzaad) en ligging van het wilde mosselbestand. De meerjarenvergunning heeft daarom de vorm van een raamvergunning die per individuele voorjaars- en najaarsvisserij qua vislocaties, qua omvang van vissen en qua stikstofberekening (zie hieronder) door de individuele vergunninghouders nader ingevuld respectievelijk concreet onderbouwd wordt op het moment dat de betreffende bestandsgegevens en de locaties van het te bevissen bestand, bekend zijn. Er gelden een tweetal uitgangspunten met betrekking tot de voorgenomen visserijen:

  1. Dat mosselvisserij niet leidt tot minder mosselen in de Waddenzee dan in een situatie zonder visserij. In uitzonderlijke situaties wanneer dit risico aanwezig is, zal een restrictief afvoerregime gehanteerd worden.

  2. Dat de emissie van stikstof als gevolg van de aangevraagde activiteiten door de individuele vergunninghouder niet zodanig is dat deze leidt tot een depositie van meer dan 0,00 mol N/ha./jr. op (bijna) overbelaste hexagonen in relatie tot voor stikstof gevoelige habitattypen en/of leefgebieden voor soorten in relevante Natura 2000-gebieden.

De voorgenoemde stikstofberekening is onderdeel van de per halfjaarlijkse visserij door de relevante individuele vergunninghouders op te stellen en aan te leveren individuele uitvoeringsplannen en vult de bovengenoemde voorwaarde nr. 2 concreet in. Deze stikstofberekening kan immers pas dan worden gemaakt en beoordeeld, wanneer uit de bestandsopnamen bekend is waar de zaadbanken liggen en op welke wijze en met welke intensiteit deze bevist zullen worden. Beide aspecten kunnen van jaar tot jaar sterk verschillen, maar als vast uitgangspunt geldt dat deze stikstofberekening een uitkomst zal dienen te hebben van 0,00 mol N/ha./jr. op (bijna) overbelaste hexagonen in relatie tot voor stikstof gevoelige habitattypen en/of leefgebieden voor soorten in relevante Natura 2000-gebieden.

Bestandsopnamen in het najaar kunnen niet eerder dan in augustus of september worden uitgevoerd, terwijl het vaak nodig is om zo snel mogelijk na de bestandsopnamen met de visserij te kunnen starten, voordat de nieuwe zaadbanken zijn verdwenen als gevolg van (met name) zeesterrenvraat.

De exacte omvang van het bestand, de samenstelling daarvan alsmede de ligging zullen dus na afronding van de desbetreffende voor- en najaarsinventarisaties (medio april respectievelijk in augustus/september) bekend worden. Uitgaande van deze gegevens en de voorwaarden en uitgangspunten zoals vastgelegd in de onderhavige vergunning stellen de individuele vergunninghouders dus ieder voor zich een individueel uitvoeringsplan op. Dit document, alsmede de per separate visserij vereiste stikstofberekening, wordt in aanvulling op deze vergunning door een individuele vergunninghouder ter instemming aan mij voorgelegd. Pas daaropvolgend kan de betreffende visserij vanuit deze vergunninghouder daadwerkelijk van start gaan.

2.3 Effectanalyse

In de PB wordt voor geen enkel van de relevante habitattypen, habitat- en vogelsoorten een significant negatief effect verwacht. Ik onderschrijf de juistheid en volledigheid van de in de PB opgenomen analyses op dit punt. Ter borging en vastlegging van diverse uitgangspunten, verbind ik diverse voorschriften aan de onderhavige vergunning.

2.4 VKA & meldingssysteem

Borging van de in het najaar te garanderen biomassa op percelen vindt plaats door middel van een restrictief afvoerregime zoals dat ook in voorgaande jaren in vergunningen vastgelegd en geoperationaliseerd is door middel van een systeem van afvoerregistraties. De procedure houdt in dat na de voorjaarsvisserij de omvang van het bestand (biomassa) op de percelen wordt vastgesteld (startwaarde), gevolgd door het bijhouden van transporten van mosselen van en naar de percelen in het halfjaar daarna. Deze transporten bestaan uit de afvoer van consumptiemosselen naar de veiling in Yerseke, de afvoer van halfwasmosselen naar percelen in Zeeland voor verdere opkweek en de aanvoer van mosselen afkomstig uit de Zuid-Noord transporten, van mosselzaad van mosselzaadinvanginstallaties (hierna: MZI's) en van mosselzaad uit een eventuele najaarsvisserij dat jaar. Met het boekhouden van de transporten wordt een vinger aan de pols gehouden over de ontwikkeling van het mosselbestand op de percelen en wat de marges zijn met betrekking tot de vereiste biomassa in het najaar. Worden deze marges klein, dan is het moment daar om maatregelen te treffen. Met deze werkwijze wordt voorkomen dat in het najaar blijkt dat de biomassa ongemerkt onder het vereiste minimum is gedaald omdat te veel mosselen uit de Waddenzee zijn afgevoerd, hetgeen dan niet meer kan worden teruggedraaid, omdat de mosselen inmiddels uit het systeem zijn verdwenen (en daarnaast meestal reeds zijn verkocht). Het collectief van vergunninghouders is hiervoor gezamenlijk verantwoordelijk.

De doorrekening van het mosselbestand over de periode 2009-2020 laat zien dat de kweek (onderdeel van de reeks 'Vissen Kweken Afvoeren', hierna: VKA) in alle jaren heeft geleid tot een verhoging van het mosselbestand ten opzichte van de situatie zonder visserij. De kans dat dit in de toekomst ook zo is zal alleen maar toenemen omdat het aandeel van de bodemzaadvisserij in de grondstofvoorziening van de kweek verder verschuift van bodemzaad naar MZI-zaad. Het optreden van een 'minder dan zonder VKA' situatie in de komende vergunning periode wordt daarmee nog onwaarschijnlijker. Een dergelijke situatie zou slechts kunnen optreden als een MZI-oogst mislukt, ook al is dat terugkijkend niet erg waarschijnlijk. Mocht zich dat voordoen, dan kan daar tijdig op worden geanticipeerd, omdat een falende MZI-oogst al in de (na)zomer zichtbaar wordt.

Om de administratieve- en werklast voor aanvrager en vergunningverlener (het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV)) te verminderen wordt voor de looptijd van de vergunning (2021-2026) alleen een VKA-doorrekening uitgevoerd in uitzonderlijke situaties, zoals bij het mislukken van de MZI-oogst of wanneer daar anderszins aanleiding voor is. Om een eventuele doorrekening nog steeds mogelijk te maken worden de bestandsopname op percelen in de zomer en de registratieplicht van de mosseltransporten naar Zeeland wel gehandhaafd. De bestandsopname op de percelen voorafgaand aan de winter, (als controle op de VKA-berekening) vindt niet meer plaats, uitgezonderd in de bovengenoemde uitzonderlijke situaties waarin alsnog een VKA-berekening wordt uitgevoerd.

Nader uitgewerkt kent het systeem de volgende elementen:

Starthoeveelheid

Direct na de voorjaarsvisserij wordt de omvang van het mosselbestand op de Waddenzeepercelen bepaald. Deze starthoeveelheid vormt het ijkpunt in het monitoren van de veranderingen van dit perceelsbestand als gevolg van de transporten naar de veiling en Zeeuwse wateren (leidend tot een afname van het bestand) als ook 'zuid-noord mosseltransporten' en de oogst van MZI-zaad (zorgend voor een toename).

De starthoeveelheid zal direct na beëindiging van de betreffende voorjaarsmosselvisserij ter informatie per e-mail aan LNV worden verzonden vanuit de P.O. als vertegenwoordiger van het collectief van vergunninghouders.

Meldingssysteem

Via het in bijlage 3 bij dit besluit opgenomen meldingssysteem wordt bijgehouden hoeveel mosselen, in welke samenstelling van de percelen of vanuit de visserijen worden afgevoerd naar Zeeland.

Op het moment dat uit deze monitoring blijkt dat bij een voortgaande afvoer het gestelde minimum mosselbestand op kweekpercelen zou kunnen worden onderschreden danwel bij een slechte MZI-oogst, doet de P.O. als vertegenwoordiger van het collectief van vergunninghouders, hiervan onverwijld melding aan LNV en treden zij daarover namens het collectief van vergunninghouders nader in overleg. Onderdeel daarvan kan zijn dat een herberekening van de monitoringsgegevens wordt gemaakt, waarin ook de natuurlijke groei van het mosselbestand op de percelen wordt meegenomen. Wanneer de grens daadwerkelijk bereikt blijkt te zijn, dan kan LNV (als bevoegd gezag) de verdere afvoer beperken of stop zetten.

De hierboven beschreven VKA-systematiek heeft zich reeds in de praktijk bewezen als een methodiek waarmee zekerheid bestaat dat de doelstellingen ten aanzien van het minimaal aanwezige mosselbestand op de percelen in de Waddenzee in het najaar ook daadwerkelijk worden gehaald.

3. CUMULATIE

Bij vergunningverlening voor een project dient een beoordeling plaats te vinden van de cumulatieve gevolgen indien het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.

Ik concludeer dat in de aangeleverde PB voor de overige relevante aspecten een volledige en juiste cumulatie-toetsing is uitgevoerd. Er worden, ook in cumulatie bezien, geen significant negatieve effecten verwacht.

4. CONCLUSIE

Met de uitgevoerde PB, de door mij aan de vergunning verbonden voorschriften alsmede de ondernomen mitigerende maatregelen, is de zekerheid verkregen dat de betreffende activiteiten niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied.

5. VOORSCHRIFTEN

Ter bescherming van de in het betrokken Natura 2000-gebied aanwezige beschermde natuurwaarden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen.

Algemeen

  1. Deze vergunning staat op individuele naam van de in bijlage 2 genoemde personen c.q. bedrijven.

  2. Deze vergunning wordt uitsluitend gebruikt door (medewerkers van) de vergunninghouder of aantoonbaar in opdracht van de vergunninghouder handelende (rechts)personen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.

  3. De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen beschikken op de plaats waar de vergunde activiteit wordt uitgevoerd over een (digitaal) exemplaar van deze beschikking, inclusief alle daarbij behorende bijlagen.

  4. De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen zijn aantoonbaar op de hoogte van de inhoud en het doel van deze voorschriften en beperkingen.

  5. De vergunde activiteit wordt uitgevoerd zoals de aangegeven in de aanvraag en bijbehorende passende beoordeling en volgens de voorschriften en beperkingen die aan deze vergunning zijn verbonden. Bij eventuele strijdigheid van de aanvraag en de voorschriften en beperkingen van deze vergunning hebben de laatste voorrang.

  6. De vergunninghouder dient de relevante bepalingen vanuit de relevante Toegangbeperkende Besluiten op grond van artikel 2.5 van de Wet natuurbescherming in acht te nemen. Deze vergunning fungeert niet als vrijstelling op voorgenoemde verplichtingen en voorschriften.

  7. Als zich een incident voordoet, meldt de vergunninghouder dit met alle relevante gegevens onmiddellijk aan het bevoegd gezag. Een incident is in dit geval een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht, bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelrichtlijnsoort bedreigen.

  8. Als zich een incident voordoet, is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.

  9. De vergunninghouder volgt de aanwijzingen op die het bevoegd gezag geeft.

  10. Alle correspondentie met betrekking tot deze vergunning kan richting het bevoegd gezag per reguliere post of per e-mail (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) worden gedaan.

Uitvoering

  1. Het is verboden om tijdens de uitvoering van werkzaamheden geactiveerde geluidsapparatuur onder of aan zich te hebben, tenzij deze apparatuur noodzakelijk is om te kunnen communiceren.

  2. Het is niet toegestaan afval in het gebied achter te laten. Restafval wordt opgevangen en komt niet in het water terecht.

  3. Het (de) door een vergunninghouder in te zetten vaartuig(en) beschik(t)(ken) over een volledig operationeel 'black box'-systeem waarin locatie en vaar- en visserij-activiteit geregistreerd wordt.

Individuele uitvoeringsplannen

  1. Een individuele vergunninghouder stelt per individuele voorgenomen visserij een individueel uitvoeringsplan op.

  2. Het aan het in voorschrift 14 genoemd uitvoeringsplan ten grondslag liggende surveyrapport dient inzicht te geven in de contouren en ligging van de aanwezige mossel(zaad)banken. Dit rapport wordt door de individuele vergunninghouder bij zijn uitvoeringsplan als bijlage gevoegd.

  3. Het individuele uitvoeringsplan alsmede de bijbehorende stikstofberekening (en toelichting daarop) worden door de individuele vergunninghouder per individuele visserij minimaal 3 werkdagen voorafgaand aan de beoogde start van de betreffende visserij per e-mail ter formele instemming voorgelegd aan het ministerie.

  4. De betreffende visserij mag door de individuele vergunninghouder niet eerder gestart worden dan na ontvangst van de voorgenoemde formele instemming.

  5. Bij de stikstofberekening dient gebruik gemaakt te worden van de op dat moment vigerende versie van Aerius Calculator.

  6. Het individuele uitvoeringsplan bevat een opgaaf van:

    • geplande visdagen- en tijden (de visserij mag uitsluitend bij daglicht uitgevoerd worden) incl. de specificatie van een eventuele zoekdag;

    • de te bevissen gebieden (op zowel kaartbeeld als in coördinaten weergegeven) met daarin een eenduidige aanduiding van de begrenzing van droogvallende platen;

    • het beoogde op te vissen individuele quotum;

  7. Bij de in het voorgaand voorschrift benoemde eventuele 'zoekactiviteiten' is het slechts toegestaan met één kor per vaartuig te vissen en dienen de opgeviste mosselen onmiddellijk ter plekke weer overboord gezet te worden.

  8. Het is voorts niet toegestaan om met het bij het zoeken betrokken vaartuig tijdens het zoeken en tussen het zoeken en de eerste opmeting, op de mosselpercelen te komen.

  9. Het is niet toegestaan te vissen binnen, op basis van artikel 2.5 van de Wet Natuurbescherming, gesloten gebieden daar waar deze sluiting (o.a.) gelding heeft voor de onderhavige vergunde activiteiten.

  10. Het is niet toegestaan droogvallende platen te bevissen; de begrenzing hiervan dient door de vergunninghouder in het individuele uitvoeringsplan op kaartbeeld en in coördinaten aangeduid te worden. Dit verbod geldt ook voor het "zoeken".

Uitvoering

  1. Het individueel uitvoeringsplan en de stikstofberekening maken, vanaf het moment van instemming ermee door het ministerie (voor zover niet strijdig met de onderhavige vergunning), integraal onderdeel uit van deze onderhavige vergunning.

  2. Het moment van daadwerkelijke aanvang en beëindiging van de visserijactiviteiten dient door of namens de vergunninghouder minimaal één werkdag voor die beide momenten, per e-mail of per telefoon gemeld te worden aan de betrokken vaartuigen van de LNV Waddenunit.

VKA & meldingssysteem

  1. Direct na de voorjaarsvisserij wordt de omvang van het mosselbestand op de Waddenzeepercelen bepaald. Deze starthoeveelheid zal namens het collectief van de vergunninghouders direct na beëindiging van de betreffende voorjaarsmosselvisserij ter informatie per e-mail aan LNV worden verzonden vanuit de P.O.

  2. Er dient een minimumdeel van de daadwerkelijk opgeviste hoeveelheid (of een gelijkwaardig equivalent hiervan in biomassa) tot 1 april van het jaar volgend op de betreffende voorjaarsvisserij op de percelen in de Waddenzee te resteren. Deze hoeveelheid dient door of namens het collectief van de vergunninghouders conform de VKA-systematiek berekend en vastgelegd te worden in een separaat schrijven aan het ministerie. Dit minimale bestand dient, conform het Beleidsbesluit Zilte Oogst, minimaal 85% van de vangsten tijdens de voorjaarsvisserij of een equivalent daarvan te bedragen.

  3. Ten behoeve van de collectief uitgevoerde VKA-monitoring door een, door de P.O. in te schakelen, deskundige geldt mede het in bijlage 3 vastgelegde meldingssysteem. Uitsluitend verplaatsingen van mosselbestand vanuit de visserijen c.q. vanaf percelen op de Waddenzee naar de Zeeuwse wateren c.q. de veiling welke conform dit systeem zijn aangemeld, mogen uitgevoerd worden.

  4. Op het moment dat uit de in voorgaand voorschrift genoemde VKA-monitoring blijkt dat bij een voortgaande afvoer van mosselen, het gestelde minimum aan mosselbestand op kweekpercelen zou kunnen worden onderschreden, treden de P.O. (namens het collectief van de vergunninghouders) en het ministerie daarover onverwijld in overleg. Diezelfde procedure geldt ook bij een matige tot slechte MZI-oogst in een gegeven jaar. Waar relevant zullen noodzakelijk geachte maatregelen schriftelijk, als aanvullend besluit op de onderhavige vergunning, worden vastgelegd door het ministerie.

Toezicht

  1. De vergunninghouders voeren een administratie waarin alle op deze vergunning betrekking hebbende documenten en bewijsstukken ten aanzien de naleving van de voorschriften en beperkingen van deze vergunning zijn opgenomen.

  2. De vergunninghouders geven, overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht, alle medewerking aan de aangewezen toezichthouder(s).

  3. Gevraagde informatie en documenten worden op eerste vordering aan de daartoe bevoegde toezichthouders en opsporingsambtenaren respectievelijk medewerkers van het Team Natuurvergunningen getoond respectievelijk aangeleverd.

  4. De betrokken toezichthouders en medewerkers van het Team Natuurvergunningen mogen op elk moment in tijd inzage eisen in de black box rapportages van het ingezette vaartuig; deze rapportages worden door of namens de vergunninghouder aangeleverd c.q. ter raadpleging beschikbaar gesteld.

Looptijd/geldigheid

  1. Deze vergunning is tot en met 31 december 2026 geldig waar het het zoeken, de visserij (meer specifiek: waar het de dagen c.q. visweken zoals aangeduid in het betreffende Visplan) en het uitzaaien van het opgeviste bestand op Waddenzeepercelen betreft.

  2. Voor wat betreft het door het collectief van vergunninghouders garanderen van de op de Waddenzeepercelen te resteren hoeveelheid aan mosselen vanuit de vergunde voorjaarsvisserijen en de daarmee direct samenhangende verplaatsing van het opgeviste mosselbestand vanuit de visserijen c.q. vanaf percelen op de Waddenzee naar de Zeeuwse wateren c.q. de veiling, is deze vergunning geldig tot 1 april 2027.

Ter informatie

Op grond van art. 5.1, lid 1 van de Wnb jo. afdeling 4.1.1. Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een verzoek tot wijziging van de vergunning worden ingediend. Op grond van artikel 5.4, lid 1 en lid 2, van de Wnb kan de verleende vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.

Op grond van artikel 7.2, lid 2, van de Wnb kan een last onder bestuursdwang worden opgelegd. Conform artikel 5:32, lid 1, Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan, aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:



 

MT-lid bij het Directoraat-Generaal Natuur, Visserij en Landelijk Gebied

BEZWAAR

Tegen dit vergunningbesluit staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht voor een belanghebbende de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen. Een bezwaarschrift moet binnen zes weken na bekendmaking van dit vergunningbesluit worden ingediend bij:

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Afdeling Juridische Zaken

Postbus 40219

8004 DE Zwolle

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en moet ten minste de volgende elementen bevatten:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. de dagtekening;

  3. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is, en

  4. de gronden van bezwaar.

Het is raadzaam een kopie van dit vergunningbesluit bij het bezwaarschrift te voegen.

PUBLICATIE BESLUIT

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maakt dit vergunningbesluit openbaar op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur. Het zal onder anonimisering van de persoonsgegevens geplaatst worden op https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen.

BIJLAGEN:

  1. Passende beoordeling

  2. Lijst van vergunninghouders

  3. Meldingssysteem

Naar boven