Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8615/GV, 21 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:21-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8615/GV

            

Betreft [klaagster]

Datum 21 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 23 november 2020 klaagsters verzoek tot het verlenen van onbegeleid incidenteel verlof om op 30 november 2020 een rechtszitting bij te wonen afgewezen.

Klaagster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klaagster en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Ten onrechte is het verzochte verlof niet verleend. Verweerder heeft, zonder nadere stukken op te vragen, een beslissing genomen op het verzoek. Het Openbaar Ministerie (OM) is op de hoogte van de zitting van 30 november 2020. Het OM probeert te voorkomen dat klaagsters gezag over haar zoon officieel in Nederland wordt geregistreerd. Het recht op aanwezigheid bij een rechtszitting is vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het is onbegrijpelijk dat verweerder klaagsters aanwezigheid bij de zitting niet noodzakelijk acht. De beslissing is dan ook onzorgvuldig genomen en is onredelijk.

Daarnaast is verweerder niet bevoegd om te beslissen op het verzoek om incidenteel verlof, nu hierop in beginsel door de directeur van de inrichting wordt beslist. Alleen indien het een gedetineerde betreft die hoort bij een categorie zoals vermeld in artikel 32, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), neemt verweerder de beslissing. Klaagsters valt niet onder één van deze genoemde categorieën.

De directeur van de inrichting heeft aangegeven dat klaagster vervoerd kan worden met de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). DV&O heeft klaagster echter voor het vervoer naar Groningen afgemeld.

Standpunt van verweerder

Klaagster verzoekt om tijdelijk vanuit haar detentie in vrijheid te worden gesteld, omdat haar aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk zou zijn. Het ligt dan ook in de rede een dergelijk verzoek te onderbouwen met stukken waaruit die noodzakelijkheid zou blijken. Op basis van de overgelegde stukken is het niet mogelijk om de noodzaak van klaagsters aanwezigheid bij de zitting vast te stellen. Het verzoek om incidenteel verlof is daarom afgewezen.

Daarbij wordt opgemerkt dat de toets die de vestigingsdirecteur dient aan te leggen om klaagster in de gelegenheid te stellen een gerechtelijke procedure onder voorwaarden bij te mogen wonen, een lichtere is dan die van het noodzakelijkheidscriterium in de Regeling.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de locatie Ter Peel te Sevenum heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klaagster is sinds 14 november 2017 gedetineerd. Zij ondergaat een gevangenisstraf, wegens het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettelijke gezag. De (fictieve) einddatum van klaagsters detentie is momenteel bepaald op 24 april 2021.

In artikel 21 van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

De beroepscommissie stelt voorop dat, gelet op de duur van de aan klaagster opgelegde vrijheidsstraf en artikel 32, tweede lid, onder l, van de Regeling, in casu uitsluitend verweerder bevoegd is een beslissing te nemen op een verzoek tot het verlenen van incidenteel verlof.

De beroepscommissie is van oordeel dat klaagster een belang kan hebben om zittingen bij te wonen. Uit de stukken blijkt echter niet voldoende dat de aanwezigheid van klaagster bij de zitting van 30 november 2020 noodzakelijk was. Er is onduidelijkheid met betrekking tot het soort zitting waarom het gaat, de noodzaak tot klaagsters aanwezigheid kan niet worden afgeleid uit het overgelegde schrijven van de advocaat en er zijn geen stukken van de rechtbank overgelegd waaruit de noodzaak van klaagsters persoonlijke aanwezigheid blijkt. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat klaagster ter zitting ook kon worden vertegenwoordigd. De noodzaak voor incidenteel verlof is dan ook niet aannemelijk geworden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat de directeur van de inrichting, indien klaagster krachtens wettelijk voorschrift is verplicht voor een rechter te verschijnen of indien zij een aanmerkelijk belang heeft bij het bijwonen van een gerechtelijke procedure, klaagster op grond van artikel 26, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet in de gelegenheid kan stellen om, onder door hem te stellen voorwaarden, de inrichting te verlaten. De begeleiding door DV&O is een mogelijke voorwaarde.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 21 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven