Nummer R-19/4502/GA
Betreft [Klager]
Datum 16 april 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. de omstandigheid dat na binnenkomst in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad de eerste tien dagen geen casemanager of mentor bij klager is langs geweest;
b. de beslissing om klager bij binnenkomst in het JC Zaanstad te plaatsen in het basisprogramma.
De beklagcommissie bij het JC Zaanstad heeft op 14 augustus 2019 het beklag ongegrond verklaard (ZS-JG-2019-484). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
Namens de beroepscommissie is op 6 april 2021 bij de directeur nadere informatie opgevraagd. De reactie van de directeur is op 13 april 2021 bij het secretariaat van de Raad binnengekomen en is ter kennisgeving aan klager toegezonden.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is ter beklagzitting niet voldoende gehoord en heeft zichzelf niet helemaal verstaanbaar kunnen maken wegens een taalbarrière. Klager wenst te worden bijgestaan door een tolk.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Nu de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen, wijst de beroepscommissie het verzoek af.
Voor zover door klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.
Beklagonderdeel a.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
Beklagonderdeel b.
Uit nadere inlichtingen van de directeur is vast komen te staan dat klager op 21 december 2018 in het Detentiecentrum (DC) Schiphol in het arrestantenregime is binnengekomen. Voorts staat vast dat klager vervolgens bij binnenkomst op 8 februari 2019 in het JC Zaanstad rechtstreeks in het basisprogramma is geplaatst. Op 3 april 2019 is klager gepromoveerd naar het plusprogramma.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder j en k, in verbinding met artikel 1d, tweede lid (oud), van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), heeft een gedetineerde aanspraak op promotie als hij op alle onderdelen van goed gedrag positief scoort gedurende een periode van zes weken. Uit RSJ 28 november 2016, 16/2548/GA volgt dat de directeur bij zijn beslissing om een gedetineerde bij binnenkomst in een gevangenis in een plus- of basisprogramma te plaatsen, de detentieduur en het gedrag in een vorige inrichting, al dan niet een gevangenis, dient te betrekken. Arrestanten zijn, gelet op het bepaalde in artikel 1d, tweede lid (oud), en artikel 1e (oud) van de Regeling niet uitgesloten van promotie.
De directeur heeft in zijn verweer in de beklagprocedure aangevoerd dat het DC Schiphol geen plus- of basisprogramma kent en dat klager daarom in het basisprogramma is geplaatst. In de nadere inlichtingen d.d. 13 april 2021 heeft de directeur echter aangevoerd dat uit het selectieadvies volgt dat klager weliswaar goed gedrag heeft vertoond in het DC Schiphol, maar dat hij bij binnenkomst in het JC Zaanstad in het basisprogramma is geplaatst, omdat hij nog geen Kies Voor Verandering (KVV)-training had afgerond en dat dit toentertijd een voorwaarde was om te kunnen promoveren. Niet is gebleken dat de directeur de detentieduur – te weten zeven weken - en klagers gedrag in het DC Schiphol heeft betrokken bij zijn beslissing om klager bij binnenkomst te plaatsen in het basisprogramma. De enkele grond dat klager de KVV-training niet heeft gevolgd, geeft geen blijk van vorenbedoelde belangenafweging. Gelet op het voorgaande heeft de directeur de beslissing in kwestie niet in redelijkheid kunnen nemen.
De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van dit onderdeel gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op €30,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.
Deze uitspraak is op 16 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter