Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8119/GM, 14 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8119/GM

               

Betreft [klager]

Datum 14 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsman, mr. M. de Klerk, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet geplaatst wordt op een eenpersoonscel (epc) en dat de door hem gewenste medicatie niet wordt voorgeschreven.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft het Hoofd zorg van het JC Zaanstad gehoord op de digitale zitting van 18 januari 2021 en daarvan is een verslag van horen opgemaakt. De heer drs. […], lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig bij deze zitting.

De beroepscommissie heeft in een andere samenstelling klager en zijn raadsman gehoord op de zitting van 27 januari 2021 in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, nu het daar niet mogelijk was om klager middels een digitale verbinding de eerdere zitting te laten bijwonen. Van het horen is een verslag opgemaakt.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en het Hoofd zorg in de gelegenheid gesteld om op de schriftelijke verslagen binnen zeven dagen schriftelijk te reageren. De raadsman van klager heeft daarop schriftelijk gereageerd en door het Hoofd zorg is daarop nog kort gereageerd.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met het door de arts genomen besluit. Klager is bekend met het hebben en in toenemende mate ontwikkelen van bestaande psychische klachten tijdens detentie. Klager heeft al diverse keren deze problematiek aan de orde gesteld, echter ook nu weer verwijst men naar een instelling gericht op het beteugelen van problemen met een delict gerelateerde aard. Dit miskent het lijden als gevolg van detentie gerelateerde psychische klachten. Het zou wenselijk zijn om klager zonder aanzien des dossiers opnieuw te laten beoordelen door een psycholoog/psychiater (van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum).

Verslag van horen van klager

Klager heeft ter zitting verklaard dat hij, voordat hij in het JC Zaanstad gedetineerd raakte, in Suriname in detentie heeft verbleven. Dit heeft hij als een zeer stressvolle periode ervaren. Hij heeft zich daar moeten manifesteren en heeft mensen pijn moeten doen om te overleven. Door zijn moeilijke jeugd en verblijf in vele tehuizen heeft hij geleerd voor zichzelf op te komen. Na zijn detentie in Suriname heeft hij het met de huisarts gehad over de dingen die hij in Suriname heeft moeten doen om te overleven en wat dit met hem heeft gedaan. De huisarts heeft hem vervolgens doorverwezen naar een psychiater. Die heeft hem te kennen gegeven hem niet te kunnen behandelen en hem enkel medicatie (diazepam, oxazepam, antidepressiva) voorgeschreven. Klager is in het JC Zaanstad op de ‘Top 600-afdeling’ geplaatst. Hij hoorde daar niet thuis en voelde zich daar niet veilig. Bovendien werd hij samen met een andere gedetineerde in een meerpersoonscel (hierna: mpc) geplaatst. De medische dienst geloofde niet dat hij gedurende een lange periode medicatie heeft geslikt. Navraag bij klagers huisarts leerde dat hij daadwerkelijk gedurende een lange periode de hem voorgeschreven medicatie heeft geslikt. Voor de onderliggende redenen van het medicatiegebruik is contact gezocht met de psychiater. Die heeft te kennen gegeven klager niet te kennen maar dat klopt niet. De medische dienst beweert bovendien dat klager niet wilde meewerken aan een behandeling door De Waag. Klager wilde hier wel degelijk aan meewerken. De Waag zou contact met hem opnemen. Dat werd aanvankelijk – als gevolg van de uitbraak van het coronavirus – opgeschort. Uiteindelijk heeft een gesprek met De Waag plaatsgevonden. Klager is toen te kennen gegeven dat ze hem niet konden behandelen. Dat is ook aan de medische dienst teruggekoppeld. Klager heeft een verpleegster geconfronteerd met het feit dat zaken bij de medische dienst niet goed verliepen en dat hij een advocaat in de arm had genomen. De verpleegster heeft dit als een bedreiging opgevat, maar zo heeft hij dat niet bedoeld. Klager heeft een verklaring van de apotheek opgevraagd en die is naar de medische dienst opgestuurd, maar de medische dienst heeft hem vervolgens niet opgeroepen. Klager verwijt de medische dienst nalatigheid en valsheid in geschrift. Zijn verzoekbriefjes zijn nooit bij de directie aangekomen. Toen hij uiteindelijk een psycholoog kon spreken, heeft deze erkend dat klager diende te worden behandeld en in een epc diende te worden geplaatst. Op 25 november 2020 is klager in de locatie Norgerhaven geplaatst. Daar ondergaat hij een EMDR-behandeling voor zijn trauma’s. Hij krijgt nog steeds geen medicatie. Na maanden en dreigen met het aanspannen van een kort geding zijn zaken pas in beweging gekomen. Klager is toen alsnog in een epc geplaatst. Er is niet adequaat omgegaan met de (psychiatrische) hulpvraag van klager en er is laakbaar en onzorgvuldig gehandeld. Nu klager inmiddels in de locatie Norgerhaven verblijft, is bemiddeling achterhaald. Klager wil een uitspraak over het onrecht dat hem is aangedaan.

Nadere schriftelijke reactie raadsman

Klager heeft bij de intake in het JC Zaanstad aangegeven dat hij in buitenlandse detentie psychische schade heeft opgelopen door de omstandigheden in een mpc, waarop hij toch in een mpc werd geplaatst. Het zal geen verrassing zijn dat de klachten herleefden. Dit is ook bevestigd door de psycholoog die klager heeft gezien in Zaanstad. In verband hiermee is klager destijds door de huisarts – anders dan de PI beweert; verwezen wordt naar de bijlagen bij de schriftelijke reactie – in 2005 doorverwezen naar dr. […]. Nadien bleek dat de therapie niet goed aansloeg. Klager kreeg van zijn huisarts medicatie via zijn apotheek voorgeschreven. Dit heeft klager met zoveel woorden gemeld en hij heeft toestemming verleend om informatie op te vragen bij de huisarts, apotheek en psychiater. Klager heeft ook zelf per aangetekend schrijven verzocht die informatie aan de Penitentiaire Inrichting (PI) te verstrekken, hetgeen ook is gebeurd maar niet is opgepakt door de PI. Na het ontstaan van de klachten op de mpc (in november 2019) werd klager dus niet geplaatst op een epc en hij kreeg geen medicatie, maar wel werd door de PI De Waag ingeschakeld. De Waag vermeldt na aanmelding (op 20 april 2020), intake en gesprek bij schrijven van 22 juli 2020 dat klager geen passende behandeling kan worden aangeboden. De PI reageert nog bij schrijven van 8 februari 2021. Omdat klager in de locatie Norgerhaven geen medicatie krijgt, heeft de arts in het JC Zaanstad dus ‘gelijk’ gehad qua behandelkeuze. Klager is vrij plotseling toch naar de locatie Norgerhaven overgebracht. Bij de intake heeft klager onder andere wederom aangegeven welke psychische problemen hij heeft en is hij op een epc geplaatst. Hierop werden de klachten wat milder. Ook daar wil men niet de eerder voorgeschreven medicatie voorschrijven. Daarop is klager aangemeld bij een psychiater, die de klachten heeft erkend, maar in deze setting klager nog niet kan behandelen omdat de gevolgen zo heftig en gevaarlijk voor klager en zijn omgeving (lees: de PI) kunnen zijn dat men hem niet kan bijstaan als hij na de EMDR-therapie weer is ingesloten in de PI. De conclusie is dat na de intake van klager het volgende beleid door de PI is gehanteerd. Tegen uitdrukkelijk verzoek in is klager toch op een mpc geplaatst. Ondanks de daardoor ontstane klachten is de eerder voorgeschreven medicatie niet voorgeschreven in afwachting van een behandeling waarvan ruim vier maanden later blijkt dat geen passende behandeling mogelijk is. Door als beleid te hanteren eerder voorgeschreven medicatie niet voor te schrijven miskent de PI de noodzaak ervan, ook al is de indicatie tot stand gekomen na zorgvuldig onderzoek door specialisten van buiten de inrichting. Verder neemt de medische dienst in het JC Zaanstad bewust de kans op de koop toe dat er ernstige psychische of lichamelijke schade kan ontstaan door te talmen bij het vergaren van adequate medische informatie bij behandelaren/apotheek over een persoon die gedetineerd raakt en melding maakt van lichamelijke of psychische klachten. Dit beleid is niet uniek voor het JC Zaanstad, maar speelt overal. In dit specifieke geval heeft klager lichamelijke en psychische schade opgelopen door willens en wetens (klager en zijn raadsman hebben diverse keren hierover contact gezocht en geklaagd) en structureel een situatie te creëren en in stand te houden die schadelijk was voor klager. Deze gang van zaken is klachtwaardig.

Standpunt van de inrichtingsarts

Verslag van horen van het Hoofd zorg

Het Hoofd zorg kan zich vinden in het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur. Het JC Zaanstad is een mpc locatie. Er moet echt een goede reden zijn voor plaatsing op een epc. Alle informatie is uiteindelijk opgevraagd. Op grond van die informatie is besloten klager niet op een epc te plaatsen. Klager was niet meer bekend bij psychiatrische instellingen. Zijn behandeling was te lang geleden. Met het voorschrijven van slaapmedicatie gaat de medische dienst heel voorzichtig om. Als dat wel wordt gedaan, gebeurt dat hooguit voor een korte periode, wanneer iemand een paar nachten niet goed slaapt. In dit geval was de nood niet zo hoog voor het verstrekken van dergelijke medicatie. Als gedetineerden dit buiten gebruiken worden benzodiazepinen zo veel mogelijk afgebouwd. Benzodiazepinen zijn ontzettend verslavend. Deze worden niet zomaar voorgeschreven. De medische dienst is er om mensen te behandelen en niet om gedetineerden verslaafd te maken. De medische dienst is dus heel terughoudend om benzodiazepinen voor te schrijven. Er is een nieuwe werkgroep die werkinstructies geeft over benzodiazepinen en verslavingsproblematiek. Bij slaapproblemen is het advies om het bij simpele slaapmedicatie te houden. Klager zei dat hij buiten slaapmedicatie gebruikte, maar dat is niet teruggezien. Klager had in 2005 nog wel dergelijke medicatie, maar dat is te lang geleden. Dan heb je er niet automatisch recht op. Als iemand binnenkomt, korter dan drie maanden verblijft en waarschijnlijk buiten gebruikt, dan laat de medische dienst dat nog wel eens doorgaan, maar bij een verblijf van langer dan drie maanden, wordt overgegaan tot afbouwen. In eerste instantie wilde klager wel naar De Waag, later niet toen duidelijk werd dat hij geen benzodiazepinen kreeg. Daarna wilde klager weer wel. Behandeling door middel van EMDR kan bij De Waag, maar er zijn ook psychologen binnen de inrichting die dat kunnen aanbieden.

Nadere schriftelijke reactie

De medisch adviseur heeft ook geconcludeerd dat klager goed in beeld was bij de medische dienst in het JC Zaanstad en de nodige zorg ontving. De artsen en behandelaren hebben weloverwogen behandeling en adviezen opgesteld. Binnen de PI wordt niet automatisch medicatie die buiten detentie wordt gebruikt voorgeschreven, zeker niet als niet aangetoond kan worden dat dit daadwerkelijk is voorgeschreven. Het is niet een kwestie van ‘geloven’ dat medicatie wordt gebruikt. De medische dienst wil een schriftelijk recept kunnen controleren met de voorschrijver. Het kan soms even duren voordat deze informatie er is. Als de medicatie buiten voorgeschreven is, hanteren zij binnen het JC Zaanstad het beleid om de door klager genoemde medicatie af te bouwen in verband met de schadelijke werking. Het feit dat klager in de locatie Norgerhaven nog steeds de medicatie niet krijgt, bevestigt de juistheid van de gemaakte behandelkeuze. Klager wilde in eerste instantie niet meewerken aan behandeling bij De Waag. Pas nadat er geen verandering in plaatsing in een epc en het besluit inzake de medicatie zou komen, heeft klager aangegeven in behandeling te willen. Het uitstel van behandeling vanwege de coronamaatregelen ligt niet in de invloedssfeer van de medische dienst. Vóór de coronamaatregelen had de behandeling al kunnen starten als klager direct had meegewerkt. Klager heeft zijn bedreiging in het verweer afgezwakt. Het ging absoluut niet over dreigen met een advocaat. Daarvoor geeft de medische dienst geen rapport. Klager heeft een rapport gekregen voor verbale bedreiging naar een verpleegkundige.

3. De beoordeling

De beroepscommissie merkt op dat in beroep alleen aan de orde kan zijn het medisch handelen van de inrichtingsarts zoals dat in de klacht aan de orde is gesteld en toegelicht. Wat in beroep met betrekking tot de bedreiging naar voren is gebracht zal daarom verder buiten beschouwing blijven.

Klager wil dat de medicatie (diazepam, oxazepam, temazepam en antidepressiva), die in het verleden aan hem is voorgeschreven, opnieuw aan hem wordt verstrekt.

De beroepscommissie is ermee bekend dat binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) het beleid wordt gevoerd om het gebruik van benzodiazepinen af te bouwen en deze middelen slechts met grote terughoudendheid te verstrekken. De beroepscommissie is van oordeel dat dit beleid in zijn algemeenheid niet als onjuist kan worden bestempeld, inclusief het uitgangspunt dat er alleen bij een dringende noodzaak aan een gedetineerde benzodiazepinen worden voorgeschreven. Die noodzaak wordt beoordeeld door de voorschrijvend arts, die een zelfstandige afweging kan maken over het te volgen medicatiebeleid.

Uit ingewonnen informatie is naar voren gekomen dat aan klager in het verleden de desbetreffende medicatie is voorgeschreven. Het Hoofd zorg heeft toegelicht waarom de medische dienst in het voorschrijven van dergelijke medicatie terughoudend is en ervoor gekozen is deze niet aan klager te verstrekken. Als alternatief is klager melatonine aangeboden.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de inrichtingsarts in redelijkheid kunnen besluiten niet af te wijken van zijn beleid inzake benzodiazepinen en deze medicatie niet aan klager voor te schrijven.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts ten aanzien van dit onderdeel van de klacht niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van dit onderdeel daarom ongegrond verklaren.

Klager heeft daarnaast aangegeven dat hij in een epc geplaatst wilde worden en betwist dat hij geen behandeling wilde. In de medische informatie staat vermeld dat klager op 27 februari 2020 heeft aangegeven met een psycholoog te willen praten. Klager gaf aan getraumatiseerd te zijn en moeite te hebben met slapen. Er is toen een mail gestuurd naar de psycholoog voor een gespreksaanvraag. Klagers gezondheidsproblemen zijn bekend bij de medische dienst en besproken in het psycho medisch overleg. Uit de door de raadsman toegezonden informatie valt op te maken dat klager in april 2020 een intake heeft gehad bij De Waag en dat in juli 2020 aan klager te kennen is gegeven dat geen passende behandeling kon worden aangeboden. De reden hiervoor was dat klager geen forensische hulpvraag had, maar dat hij overgezet wilde worden naar een epc en medicatie voorgeschreven wilde krijgen voor zijn slaapproblemen. Vanuit de medische dienst was te kennen gegeven dat er geen medische indicatie was voor plaatsing op een epc. In oktober 2020 heeft klager een gesprek met een psycholoog gehad, die een behandeling in combinatie met een epc wel raadzaam achtte. Naar aanleiding daarvan is klager in november 2020 overgeplaatst naar een andere inrichting met een epc-afdeling waar hij (trauma)behandeling kan ondergaan en uiteindelijk alsnog op een epc geplaatst.

De beroepscommissie is van oordeel dat op basis van het medisch dossier en de overige voorhanden informatie niet eenduidig is vast te stellen waarom in een later stadium alsnog een epc raadzaam werd geacht en waarom klager niet eerder daarvoor in aanmerking kon komen. De beroepscommissie acht het onder die omstandigheden begrijpelijk dat klager zich in zijn problematiek niet serieus genomen voelde. Het medisch handelen van de inrichtingsarts moet dan ook als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud) worden geoordeeld en het beroep zal om die reden ten aanzien van dit onderdeel gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €25,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de medicatie.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de epc gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.

 

Deze uitspraak is op 14 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven