Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7837/GB, 12 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:12-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7837/GB         

                       

Betreft [Klager]

Datum             12 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 mei 2020 beslist klager vanuit de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard terug te plaatsen in de gevangenis van de locatie Zuyder Bos.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 13 augustus 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

Klagers raadsvrouw, mr. M. Ketting, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Namens de beroepscommissie is op 23 maart 2021 bij verweerder het bezwaarschrift van klager d.d. 22 mei 2020 opgevraagd. Verweerder heeft dit op 24 maart 2021 aan secretariaat van de RSJ toegestuurd.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager was sinds 16 april 2019 gedetineerd. Hij was voorlopig gehecht vanwege een (niet-onherroepelijk) aan hem opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden (waarvan 6 maanden voorwaardelijk) met aftrek, wegens opzettelijke vrijheidsberoving, mishandeling en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De (fictieve) einddatum van klagers detentie was ten tijde van de bestreden beslissing bepaald op 7 oktober 2020. Op 6 juni 2020 is klager echter al in vrijheid gesteld, omdat zijn voorlopige hechtenis is geschorst.

Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Op het moment dat verweerder zijn beslissing op bezwaar nam, was klager ook al in vrijheid gesteld. In bezwaar is niet om een tegemoetkoming gevraagd. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat klager geen belang meer had bij een beslissing op zijn bezwaar.

De raadsvrouw stelt in het beroepschrift dat de stelling van verweerder, dat de schorsing van de voorlopige hechtenis leidt tot niet-ontvankelijkheid van klager in zijn bezwaar, niet juist is. Zij verwijst daarvoor naar een eerdere uitspraak van de RSJ. De door haar genoemde uitspraak is echter niet te vinden in de jurisprudentiedatabank van de RSJ. De beroepscommissie is van oordeel dat (ook) een invrijheidstelling op grond van een opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de desbetreffende klager in zijn of haar bezwaar. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Voor zover klager heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, overweegt de beroepscommissie ten overvloede dat verweerder ingevolge artikel 17, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet de betrokkene in de gelegenheid stelt schriftelijk of mondeling diens bezwaar toe te lichten, tenzij het bezwaar aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond geacht wordt. Klager heeft schriftelijk zijn bezwaren naar voren kunnen brengen.

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 12 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven