Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7577/GM, 13 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:13-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7577/GM 

           

Betreft [klager]

Datum 13 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de inrichtingsarts de medicatie lorazepam, die klager al jaren gebruikt, per direct in twee weken heeft afgebouwd.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In 2013 is aan klager tweemaal daags 2,5 mg lorazepam voorgeschreven. Klager stelt dat dit was voor zijn mede door detentie veroorzaakte geestelijke gesteldheid en in het bijzonder voor

angstgevoelens en slapeloosheid. De inrichtingsarts heeft klager op 9 juni 2020 meegedeeld dat de lorazepam per direct zou worden afgebouwd. Klager schrok hiervan en heeft de arts gevraagd waarom hiertoe werd besloten. Voorafgaand hieraan is niet met klager hierover gepraat. De inrichtingsarts deelde klager mee dat dit het beleid van de inrichting is. Het lijkt erop dat voorafgaand aan de beslissing de medicatie af te bouwen niet is onderzocht om welke reden klager de medicatie gebruikt. Bij klager is ook niet aangegeven dat de indicatie voor de medicatie niet langer aanwezig zou zijn. Dit volgt ook niet uit het bemiddelingsadvies. Evenmin is door de arts met klager besproken waarom het verantwoord zou zijn de medicatie per direct op korte termijn af te bouwen. Klager heeft in zijn brief aan de medische dienst aangegeven waarom hij de medicatie nodig heeft, hij niet akkoord gaat met het stopzetten en afbouwen van de medicatie en dit ook niet in overleg met hem is gedaan. Niet is onderzocht of mogelijk andere medicatie geïndiceerd zou zijn. Op 9 juni 2020 is ook gestart met de afbouw van de medicatie en sinds 23 juni 2020 krijgt klager helemaal geen lorazepam meer. Er is aldus besloten om de medicatie in een periode van slechts twee weken af te bouwen. Klager heeft nadelige effecten ondervonden. Bij e-mail van 9 juni 2020 is namens klager verzocht hem te voorzien van de benodigde medicatie. Klager heeft op 23 juni 2020 een gesprek gehad met de arts die aangaf dat de medicatie nu al was afgebouwd en niet meer zou worden opgestart. De klachten op grond waarvan klager de medicatie heeft gekregen waren onverminderd aanwezig. Hier lijkt geen aandacht voor te zijn geweest. Niet lijkt te zijn beoordeeld op welke wijze klager van een andere medische behandeling/medicatie zou moeten worden voorzien. Dit handelen is niet voldoende zorgvuldig. In het bemiddelingsadvies staat dat door de medische dienst conform de regels van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is gehandeld door de (verslavende) medicatie niet te lang te verstrekken en af te bouwen. Wat de regels van de DJI hieromtrent specifiek inhouden is voor klager onduidelijk. Hoe lang mag deze medicatie worden verstrekt? Onder welke feiten en/of omstandigheden kan de medicatie langer worden verstrekt? Was er alternatieve medicatie voor klager? En op welke wijze en binnen welke termijn wordt de medicatie gebruikelijk afgebouwd? Dit zijn relevante vragen waarop klager nimmer een antwoord heeft gehad of over is geïnformeerd. In het bemiddelingsadvies schrijft de medisch adviseur te hebben begrepen dat klager beter zou slapen. Klager ontkent en betwist uitdrukkelijk dat hij dit tegen de inrichtingsarts of een andere medewerker van de medische dienst zou hebben gezegd. In het medisch advies staat nog dat met klager de afspraak zou zijn gemaakt dat hij de medicatie kortdurend zou kunnen krijgen als dat echt noodzakelijk zou zijn. Klager heeft steeds aangegeven dat de medicatie voor hem noodzakelijk is. Wat met deze afspraak wordt bedoeld is onduidelijk. Klager en zijn raadsvrouw wensen de klacht nader schriftelijk/mondeling toe te lichten.

Standpunt van de inrichtingsarts

Binnen de instelling is het gebruikelijk om bij alle gedetineerden benzodiazepinen (een medicatiegroep waartoe ook lorazepam behoort) af te bouwen. Dit beleid wordt breed gedragen door zowel huisartsen als psychiaters. De inrichtingsarts kan zich goed voorstellen dat klager er moeite mee heeft gehad om dit middel, na jarenlang gebruik, te stoppen. Het middel is in stapjes afgebouwd, om ontwenningsverschijnselen te voorkomen. Dit is volgens de inrichtingsarts zorgvuldig gebeurd. Het voorschrijfbeleid ten aanzien van deze medicatie is in het algemeen in de instelling anders dan daarbuiten. Er zijn zwaarwegende redenen om deze medicatie af te bouwen en te stoppen. Dit is in meerdere consulten met klager besproken en uitgelegd. Zijn bezwaren en weerstand tegen de afbouw zijn invoelbaar, echter de voordelen van voortzetten van deze medicatie wegen niet op tegen de nadelen.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

De klacht heeft betrekking op het afbouwen van de medicatie lorazepam, die klager al sinds 2013 in een dosering van tweemaal daags 2,5 mg gebruikte. Op 9 juni 2020 is gestart met de afbouw van de medicatie en vanaf 23 juni 2020 krijgt klager de medicatie niet meer. De inrichtingsarts heeft toegelicht dat het gebruikelijk is om bij gedetineerden benzodiazepinen af te bouwen. De beroepscommissie is ermee bekend dat binnen DJI een beleid wordt gehanteerd dat er op gericht is vanwege de verslavende werking het gebruik van benzodiazepinen af te bouwen en deze middelen slechts met grote terughoudendheid te verstrekken. De beroepscommissie is van oordeel dat dit beleid niet onjuist is.

Er is slechts aanleiding om van dit beleid af te wijken als er een dringende noodzaak bestaat een gedetineerde een benzodiazepine voor te schrijven. Of die noodzaak er in een concreet geval wel of niet is, wordt beoordeeld door de voorschrijvend arts, die een zelfstandige afweging kan maken over het te volgen medicatiebeleid.

De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen lorazepam meer aan klager voor te schrijven en dat hij voldoende heeft gemotiveerd waarom de medicatie is afgebouwd en stopgezet. De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat klager daarbij voldoende is betrokken en over de reden daarvan is geïnformeerd en dat de afbouw van de medicatie op zorgvuldige en verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden. Hierbij is in aanmerking genomen dat, zoals ook in het medisch dossier naar voren komt, (op 23 juni 2020) met klager de afspraak is gemaakt dat hij bij dreigende decompensatie kortdurend benzodiazepines voorgeschreven kan krijgen.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 13 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven