Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8038/GA, 29 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8038/GA    

           

Betreft [Klager]

Datum 29 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur) heeft op 10 september 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Plas, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Bij klager is er geen sprake van een stoornis in zijn geestesvermogens. Klager is niet psychotisch. Uit de voorgenomen beslissing volgt dat klager zich vriendelijk gedraagt en dat hij enkel wat geagiteerd reageert als hem wordt gevraagd of hij zich zou kunnen vergissen. Er zijn geen incidenten waarbij sprake is van fysieke agressie richting anderen. Er is enkel sprake van verbale agressie en het schoppen tegen een deur. Dit is onvoldoende om te spreken van gevaar. Ook is er geen sprake van maatschappelijke teloorgang. Dit is aan de orde als er sprake is van het ontbreken van zicht op resocialisatie en het gevaar dat klager zichzelf van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Dit is niet het geval. Daarmee is het opleggen van een a-dwangbehandeling niet noodzakelijk en niet proportioneel.

Standpunt van de directeur

Als reactie op het beroepschrift van klager, verwijst de directeur naar de inhoud van de beslissing. Hij voegt daaraan toe dat het opleggen van een a-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is, gezien het toestandsbeeld van klager. De keuze en dosering van de medicatie is aan de behandelend psychiater. Dit betreft een medisch oordeel en daar mag van worden uitgegaan. De bestreden beslissing is niet in strijd met de wet.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is er sprake van een floride psychotische denkwereld. Klager heeft het idee dat zijn advocaat hem stiekem filmt, dat er iemand op het dak van de PI loopt die zichzelf van het leven wil beroven, dat hij bij […] in het tentje heeft gelegen en dat hij met een infraroodcamera in de gaten wordt gehouden. Ook de buren van klager houden hem in de gaten. Een goede vriend zou klager hebben bewerkt met een taser en zou klager hebben gedrogeerd. Op de afdeling zijn drie zorg- en behandelinrichtingswerkers die klager van ‘buiten’ kent en dat kan volgens klager geen toeval zijn. Klager heeft de overtuiging dat deze medewerkers hem in de gaten moeten houden. Klager heeft deze overtuigingen al enkele jaren. Klager is aanvankelijk vriendelijk, maar als zijn overtuigingen ter discussie worden gesteld, raakt hij in toenemende mate geagiteerd.

Klager kan vanuit zijn psychotische gedachten agressief reageren. Hij kan soms fors tegen de celdeur aantrappen en daarbij een verwarde indruk maken. Ook zou hij verbaal agressief naar een bewaker zijn geweest die niet meeging in zijn waanbeeld. Hoewel hij anderen nog niet fysiek heeft aangevallen, zit die mogelijkheid er wel in. Verder lijdt klager aan een psychose die steeds lastiger te behandelen is, naarmate dit voortduurt. Ook kan er cognitieve schade optreden wanneer de psychose niet snel wordt behandeld. Dit is een gevaar voor klager zelf.

Het is bekend dat patiënten met een psychose goed kunnen reageren op een antipsychoticum, in die zin dat de ernst van de symptomen afneemt. Als de ernst van de symptomen afneemt, dan neemt het gevaar ook af. Er is sprake van lijden en gevaar dat zonder medicatie niet afgewend of behandeld kan worden. Er is veel met klager gesproken over de noodzaak tot inname van medicatie. Klager ziet hier de noodzaak niet van in, omdat hij vindt dat hij niet ziek is.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 29 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr.dr. J. de Lange, voorzitter, U.P. Burke en drs. C.D. Witsenburg, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven