Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8682/TB, 16 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8682/TB

              

Betreft [klager]

Datum 16 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar FPC Van der Hoeven Kliniek (hierna: Van der Hoeven Kliniek) te Utrecht.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 25 november 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft geen vertrouwen meer in het behandeltraject bij FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting). Klager heeft in zijn optiek te lang op de opnameafdeling verbleven waardoor er momenteel nog geen sprake is van verloven. Klager meent dat er te lang is gewacht met het indienen van een verlofaanvraag. Klager vindt dat hij in de Pompestichting wordt gediscrimineerd. Bij klager is een valse diagnose gesteld en hij krijgt een verkeerde behandeling. Met klager is psychisch of geestelijk niets aan de hand. Klager voelt zich onveilig in de Pompestichting.

Klager kan daarnaast in de Pompestichting te weinig bezoek ontvangen van zijn kinderen en naasten. Zijn oudste dochter woont in de omgeving van Utrecht en zijn andere twee kinderen en zus wonen in de provincie Zeeland. Het krijgen van bezoek van zijn familie is voor klager heel belangrijk. Zijn familie is een positieve factor in zijn leven en hij voelt zich in Nijmegen geïsoleerd. Zij moeten nu erg ver reizen en het kost hen veel geld om bij klager op bezoek te komen. Wanneer hij in Utrecht wordt geplaatst, dan weet klager zeker dat hij elke week of welke twee weken bezoek zal ontvangen.

Klager is het ook oneens met het beleid in de Pompestichting ten aanzien van arbeidsuren. Deze uren zijn aanmerkelijk teruggebracht. Klager krijgt geen extra behandeling. Klager is liever aan het werk en bezig. Dit leidt tot wrijving tussen klager en de instelling. 

Standpunt van verweerder

De Pompestichting heeft in reactie op het verzoek tot overplaatsing laten weten dat overplaatsing vanuit behandelinhoudelijk oogpunt niet is aangewezen. Hoewel het behandeltraject van klager gestaag verloopt, zal een eventuele overplaatsing de reeds bereikte progressie tenietdoen. Hierdoor zal zijn behandeltraject onnodige vertraging oplopen.

Klager is in december 2018 in de Pompestichting geplaatst. Bij klager is sprake van een hardnekkige waanstoornis. Klager ontkent zijn problematiek, er is geen sprake van probleembesef en ziekte-inzicht, hij externaliseert, ziet zichzelf als slachtoffer en ontkent spanningen. De stelling dat klager niet de juiste behandeling krijgt, wordt niet gedeeld. Binnen de Pompestichting is vakkundig personeel werkzaam, die vanuit hun expertise de benodigde behandeling aan tbs-gestelden biedt.

Klager is in december 2019 binnen de Pompestichting naar een behandelafdeling, gespecialiseerd in psychotische problematiek, doorgeplaatst. Klager heeft diverse reguliere behandelmodules aangeboden gekregen. Klager is hiervoor niet intrinsiek gemotiveerd en de behandelmodules lijken dan ook geen effect te sorteren, hetgeen is gerelateerd aan zijn problematiek. Ook in een andere kliniek zal klager hier tegenaan lopen. Klager is inmiddels op anti-psychotische medicatie ingesteld, vanwege een hardnekkige waanstoornis.

Gelet op de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek, is het volgens de kliniek niet realistisch om intrinsieke behandeleffecten te verwachten en zal worden ingezet op een handicapmodel. De kliniek geeft aan dat het streven is om de komende tijd naar een passend extern kader te zoeken om klager veilig en verantwoord te laten functioneren. In dat kader is het verloop van de verloven van belang. Aangezien klager langdurig weigerde mee te werken aan de verlofvoorwaarden, heeft de verlofaanvraag op zich laten wachten. Inmiddels heeft de kliniek zowel een aanvraag voor dubbel begeleid verlof, als een aanvraag voor een begeleid verlofmachtiging ingediend.

Enige onderbouwing van klagers stelling dat hij binnen de Pompestichting wordt gediscrimineerd ontbreekt.  Uit navraag bij de Pompestichting blijkt dat het behandelteam zich hier ook niet in herkent. Verder geeft klager aan dat hij dichter bij zijn netwerk wil verblijven. De Pompestichting ziet hier vanuit behandelinhoudelijk oogpunt geen aanleiding toe. De voortgang in zijn behandeltraject weegt op dit moment zwaarder dan zijn voorkeur om in de regio van zijn netwerk te worden geplaatst. Afhankelijk van de voortgang van zijn behandeltraject, zal de Pompestichting op termijn bezien of overplaatsing naar de regio van zijn netwerk eventueel tot de mogelijkheden behoort.

Tot slot stelt klager dat hij het oneens is met het beleid ten aanzien van de arbeidsuren, die zouden zijn teruggebracht. Klager krijgt twintig uur arbeidstherapie in de week aangeboden. Vanuit behandelinhoudelijk oogpunt ziet de instelling dit als het maximaal aantal uren voor klager. Meer uren werken acht de instelling, hoewel door klager gewenst, (vooralsnog) niet geïndiceerd.

3. De beoordeling

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.

Klager verblijft op dit moment in de Pompestichting te Nijmegen. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de Van der Hoeven Kliniek, omdat hij geen vertrouwen meer heeft in het behandeltraject bij de Pompestichting en hij in de buurt van zijn familie wenst te verblijven.

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden de volgende factoren meenemen in zijn overwegingen:

a.  de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b.  de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en

c.  de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Het uitgangspunt van het door verweerder gevoerde beleid is dat een ter beschikking gestelde wordt geplaatst in een instelling binnen zijn eigen regio. Als een ter beschikking gestelde al in een instelling is geplaatst, wordt bij een verzoek om overplaatsing echter gekeken of een overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is het niet in het belang van klagers behandeling om hem in het huidige stadium van zijn behandeling over te plaatsen naar een andere instelling.

Uit die inlichtingen van verweerder komt naar voren dat sprake is van voortgang in klagers traject en dat deze gestaag verloopt. In het geval van een overplaatsing zal de reeds bereikte progressie teniet worden gedaan waardoor het traject enkel langer zal duren. De Pompestichting acht overplaatsing vanuit behandelinhoudelijk oogpunt dan ook niet aangewezen.

Hoewel de beroepscommissie de wens van klager om in de buurt van zijn familie geplaatst te worden begrijpelijk acht, is zij van oordeel dat het belang van voortzetting van klagers behandeling in dit geval dient te prevaleren boven klagers voorkeur om te worden geplaatst in de buurt van zijn familie. De beroepscommissie is namelijk niet gebleken van een, uit het oogpunt van klagers behandeling, zodanige sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in Van der Hoeven Kliniek ten behoeve van de bezoekmogelijkheden van zijn familie dat dit dient te prevaleren boven het belang van voortzetting van klagers behandeling. Daarbij heeft de instelling aangegeven dat zij – afhankelijk van de voortgang van klagers traject – op termijn gaan bezien of overplaatsing naar de regio van zijn netwerk tot de mogelijkheden behoort.

Klagers stelling dat hij binnen de Pompestichting niet de juiste behandeling krijgt, vindt geen steun in de stukken. Ook acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat klager binnen de Pompestichting wordt gediscrimineerd. Het behandelteam heeft aangegeven dat zij zich hierin niet herkennen en deze stelling vindt ook anderszins geen steun in de stukken.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 16 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven