Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8222/GV, 16 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/8222/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 16 maart 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 30 september 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is op 25 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep. Toen werd de door het hof opgelegde straf pas executabel. Twee dagen later is klager thuis aangehouden. Hij heeft zich dus maar twee dagen kunnen voorbereiden op een detentie van acht maanden.

Uit de overgelegde kwartaalaangiftes voor de omzetbelasting volgt dat klager een legaal bedrijf heeft. Het bedrijf loopt goed. Klager bakt taarten en verzorgt de aankleding van kleinere en grotere partijen. Feesten in familiesfeer vinden momenteel weliswaar anders plaats, maar gaan gewoon door. Dat volgt ook uit de aangifte van het tweede kwartaal. Omdat klager zelf taarten bakt, kan hij zijn bedrijf niet vanuit detentie aansturen. Zijn fysieke aanwezigheid om een waarnemer op te leiden is noodzakelijk.

Klager stond onder begeleiding van de reclassering, droeg een enkelband, volgde een behandeling en was op meerdere terreinen bezig om zijn leven een positieve draai te geven. Het is schokkend dat geen contact is opgenomen met de reclassering. Evenmin is contact opgenomen met klagers behandelaar, om na te gaan wat de invloed van detentie op de lopende behandeling was. Er is kennelijk zonder overleg besloten tot onmiddellijke executie van de openstaande gevangenisstraf.

In de huidige situatie is klagers bedrijf gedoemd ten onder te gaan. Hij hoopt door middel van strafonderbreking te kunnen redden wat er te redden valt.

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking niet is aangetoond. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd. De directeur van de inrichting sluit zich daarbij aan. Het feit dat cassatie was ingesteld, betekende uiteraard niet zonder meer dat de opgelegde straf niet zou worden geëxecuteerd. Klager had zich moeten voorbereiden op de detentie.

Uit de ingebrachte stukken blijkt geenszins dat er een noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking op zakelijke gronden bestaat. Zo zijn er geen opdrachtbevestigingen aangeleverd en is ook niet duidelijk gemaakt dat een derde de zaken niet zou kunnen voortzetten. Evenmin is duidelijk gemaakt hoe klager zijn zaken zou willen overdragen aan familieleden. Uit de stukken blijkt niet dat hij taarten bakt voor zijn bedrijf.

Voor het overige wordt verwezen naar de bestreden beslissing.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, onder verwijzing naar het advies van het OM.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, gelet op de periode waarin klager rekening had kunnen en moeten houden met de aanstaande detentie, de ernst van de feiten (door het hof gekwalificeerd als ‘gewetenloze daden’), klagers criminele verleden, het feit dat evenementen door de coronacrisis nauwelijks doorgang vinden en omdat onvoldoende duidelijk zou zijn waarom klager zijn bedrijf niet vanuit de inrichting zou kunnen aansturen. Klagers behandeling zou volgens het OM ook na afloop van de huidige detentie kunnen worden voortgezet.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 27 augustus 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek, wegens (poging tot) diefstal met braak. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 24 april 2021.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient in dat geval aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, om ervoor te zorgen dat zijn bedrijf op een verantwoorde wijze kan worden voortgezet en om zijn behandeling bij De Waag af te ronden.

De beroepscommissie begrijpt dat klager in de twee dagen na het onherroepelijk worden van het arrest van het hof op 25 augustus 2020 niet goed heeft kunnen voorzien in de opvolging van zijn bedrijf alsmede dat het tot aan dat moment voor klager de vraag was of en zo ja wanneer de aan hem opgelegde straf zou worden geëxecuteerd.

De beroepscommissie is echter van oordeel dat klager niet genoegzaam met stukken heeft onderbouwd dat zijn aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is om in de opvolging van zijn (werkzaamheden voor het) bedrijf te voorzien. Het voort willen/kunnen zetten van de ambulante behandeling van klager bij De Waag levert evenmin een zodanig bijzondere omstandigheid op, zoals bedoeld in de Regeling, dat het verzoek hierom toegewezen had behoren te worden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 16 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven