Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7198/GV, 22 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:22-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7198/GV                      

Betreft [klager]            Datum 22 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 juni 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wil vrijwillig terugkeren naar zijn land van herkomst. Hij werkt samen met verschillende instanties. Hij wil graag spoedig een bestaan opbouwen in het land van herkomst. De maatschappij wil niet dat klager als illegaal vrijkomt in Nederland zonder vaste woon- of verblijfsplaats. Als klager geen strafonderbreking wordt verleend, dan zal hij na zijn einddatum niet meewerken aan uitzetting.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de directeur van de inrichting. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) heeft geen beschikking over een geldig legitimatiebewijs van klager, waardoor uitzetting op dit moment sowieso niet haalbaar is. Wat klager heeft aangevoerd over de samenwerking met instanties en het niet-vrijwillig terugkeren na invrijheidstelling, doet aan het voorgaande niet af.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en dat – kort en zakelijk weergegeven – als volgt gemotiveerd. Klagers voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) is herroepen. Een herroeping van de VI moet altijd volledig worden uitgezeten. Het is onwenselijk dat een strafonderbreking dit doorkruist. De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat er in deze zaak redenen zijn die zich verzetten tegen het verlenen van strafonderbreking (RSJ 25 november 2019, R 19/4590/GV).

3. De beoordeling

Klager is sinds 13 maart 2018 gedetineerd. Hij was tot 10 augustus 2018 preventief gehecht. Hij onderging vervolgens tot 19 december 2020 de herroeping van zijn VI. Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek, wegens een poging tot diefstal met braak en overtreding van de Opiumwet. Daarnaast dient hij nog hechtenissen te ondergaan van in totaal 23 dagen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 4 september 2021.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Ten tijde van de bestreden beslissing onderging klager nog de herroeping van zijn VI. Onder verwijzing naar RSJ 25 november 2019, R-19/4590/GV is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder op grond hiervan aan klager geen strafonderbreking behoefde te verlenen.

(Reeds) gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 22 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven