Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5544/TA en R-19/5602/TA, 1 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummers:       R-19/5544/TA en R-19/5602/TA

 

betreft: [klager]            datum: 1 maart 2021

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van het hoofd van de instelling van Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht te Balkburg, verder te noemen instelling en 

ingediend door mr. Y.L.G. van der Hut, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 december 2019 van de beklagcommissie bij voormelde instelling,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 september 2020, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. Y.L.G. van der Hut, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], directiesecretaris en mr. […], jurist.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing tot plaatsing van klager op een intensieve zorgafdeling (hierna: ICU-afdeling) en de beslissing tot verlenging van klagers verblijf op deze ICU-afdeling (VE 2019-000129).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de beslissing tot plaatsing van klager op de ICU-afdeling en het verlengingsbesluit van 5 augustus 2019 en het beklag betreffende de voortzetting van het verblijf op die afdeling per 7 oktober 2019 gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager persisteert bij de in de beklagprocedure betrokken standpunten. Klager is ontvankelijk in zijn klacht. Op het moment dat aan klager de beslissing werd uitgereikt, is aan hem niet aangegeven dat hij de mogelijkheid had om binnen zeven dagen een klacht in te dienen. Bij het uitreiken van de maatregel liepen de emoties hoog op en uit de schriftelijke maatregel is niet af te leiden dat de termijn om in beklag te gaan aan hem is medegedeeld.

Klager persisteert ook bij hetgeen naar voren is gebracht over de voortzetting van zijn verblijf op de ICU-afdeling en sluit op dat onderdeel aan bij de beslissing van de beklagcommissie. Het beroep richt zich tenslotte tegen het feit dat de beklagcommissie geen geldelijke tegemoetkoming heeft vastgesteld voor klager en de tijd die hij ten onrechte op de ICU-afdeling heeft verbleven.

De beslissing tot plaatsing is onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Klager geniet op de ICU-afdeling onvoldoende vrijheden en hij heeft onvoldoende tijd en gelegenheid om behandeling te ondergaan. Hij zit vele uren per dag achter de deur. Klager wenst mee te werken aan de hem aangeboden behandelingen en is niet gevaarlijk. De duur van de maatregel is eveneens onevenredig lang.

Klagers EVBG-status is inmiddels opgeheven. Deze status is niet vereist om klager op grond van artikel 32 van de Bvt op een ICU-afdeling te plaatsen, maar het betekent ook dat door de toetsingscommissie van het Ministerie in elk geval onvoldoende reden in het gedrag van klager wordt gezien om meer financiële middelen toe te kennen aan de kliniek voor intensievere zorg. Er zijn klinieken die het beleid hebben om patiënten zonder EVBG-status dan ook niet langer op een afdeling voor intensieve zorg te plaatsen. Klager betwist dat hij niet zou willen meewerken aan behandelingen en therapieën.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager dient in zijn geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Klager heeft geklaagd over de beslissing inzake verlenging van het verblijf op de ICU-afdeling binnen Veldzicht. Die beslissing is op 5 augustus 2019 genomen en op die dag aan klager kenbaar gemaakt. Dat klager niet heeft getekend voor ontvangst, is niet ongebruikelijk. Het beklag is ingediend op 7 oktober 2019. De beklagcommissie heeft het opheffen van de EVBG-status van klager in week 41 ten onrechte aangemerkt als een voor beklag vatbare beslissing en vanaf 7 oktober 2019 het verblijf op de ICU-afdeling gegrond verklaard.

Klagers EVBG-status hoefde niet verlengd te worden, nu gedurende het verblijf in Veldzicht geen sprake is geweest van fysieke agressie. Binnen Veldzicht is voor reguliere tbs-gestelden alleen een ICU-afdeling aanwezig. Op het moment dat klagers EVBG-status werd opgeheven, vond men het nog te vroeg om klager te laten doorstromen naar een reguliere afdeling. Voordat klager in Veldzicht op de ICU-afdeling werd geplaatst, was hij opgenomen geweest op de afdeling voor Beheers Problematische Gedetineerden. Klager moest, voordat hij kon worden doorgeplaatst, een aantal zaken afronden. Klager moest bijvoorbeeld nog de delictanalyse doen. Hieraan wilde hij niet meewerken. Klager wilde op een later moment wel meewerken en hij is – voordat de delictanalyse was afgerond – op 25 juni 2020 overgeplaatst naar FPC Dr. S. van Mesdag.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 56, eerste lid, onder b, van de Bvt kan een verpleegde beklag doen tegen de beslissing van het hoofd van de instelling tot plaatsing of voortzetting van het verblijf op een ICU-afdeling als bedoeld in artikel 32, eerste en tweede lid, van de Bvt. Op 5 augustus 2019 is de beslissing tot voortzetting van klagers verblijf op de ICU-afdeling genomen. In deze beslissing staat vermeld dat aan klager is medegedeeld dat zijn plaatsing op de ICU-afdeling is verlengd en wat de reden hiervoor is. Namens het hoofd van de instelling is daarnaast verklaard dat de beslissing op 5 augustus aan klager kenbaar is gemaakt. Hetgeen in beroep inzake de beslissing tot plaatsing van klager op een ICU-afdeling is aangevoerd kan dan ook naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep van klager zal dan ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

Uit artikel 32, tweede lid, van de Bvt volgt dat na ten hoogste zes maanden het hoofd van de instelling bepaalt of voortzetting van het verblijf op de afdeling voor intensieve zorg noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Bvt. Op 7 oktober 2019 is klagers EVBG-status opgeheven. Klagers verblijf op de ICU-afdeling is desondanks voortgezet. De beroepscommissie is van oordeel dat dit geen beslissing betreft in de zin van artikel 32 van de Bvt waartegen op grond van artikel 56, eerste lid, onder b van de Bvt beklag kan worden ingediend. Het betreft evenmin een andere beslissing waartegen op grond van artikel 56 of 57 van de Bvt beklag kan worden ingediend.  Het beroep van het hoofd van de instelling zal dan ook gegrond worden verklaard en klager zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van zijn beklag.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de instelling inzake het besluit om klagers verblijf per 7 oktober 2019 te laten voortduren gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F. Bruggeman en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 1 maart 2021.

 

            

 

            secretaris                                voorzitter        

 

 

 

 

 

 

Naar boven