Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16588/GA, 24 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          20/16588/GA              

          

Betreft [klager]

Datum 24 februari 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de directeur) heeft op 14 december 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. T. Volckmann, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, telefonisch bijgestaan door een tolk in de Armeense taal, zijn raadsman en […], directiesecretaris en […], psychiater bij het CTP Veldzicht, gehoord op de digitale zitting van 12 februari 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers a-dwangbehandeling is niet ingezet vanwege overwegingen ten aanzien van zijn klinische behandeling, maar omdat klager zijn somatische medicatie niet langer wenste in te nemen. Klager voelde zich niet goed bij het innemen van de somatische medicatie. Hij is onder controle van een cardioloog en inmiddels ingesteld op andere medicatie. Klager wijst op de stukken, waarin staat dat het in de afgelopen periode juist goed met hem ging. Hij maakte een positieve fysieke ontwikkeling door en de somatische medicatie zat hem daarbij in de weg. Klager meent dat er geen rekening mee wordt gehouden dat hij heeft aangegeven zich slecht te voelen door deze medicatie. Klager acht het onvoldoende aannemelijk dat hij vanuit een stoornis gevaar veroorzaakt en dat zonder geneeskundige behandeling het gestelde gevaar niet binnen redelijke termijn kan worden weggenomen. Het rapport van de behandelend psychiater is strijdig met het rapport  van de psychiater die de second opinion heeft uitgevoerd. De a-dwangbehandeling voldoet bovendien niet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De a-dwangbehandeling is een ongerechtvaardigde inbreuk op klagers zelfbeschikkingsrecht. Daarom moet de a-dwangbehandeling worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. 

 

Standpunt van de directeur

De a-dwangbehandeling is niet opgestart omdat klager zijn somatische medicatie niet langer innam, maar omdat hij een ernstig psychotisch toestandsbeeld ontwikkelde met wanen en een incorrecte gedachtegang. Er was bij klager sprake van ernstige ontremming en vanuit dat toestandsbeeld vertrouwde hij zijn somatische medicatie niet meer. Klagers waanideeën ontwikkelden zich zodanig dat hij in het geheel is gestopt met zowel zijn somatische als zijn antipsychotische medicatie. Klager was volledig uit contact. Er ontstond acuut een ernstige situatie vanwege klagers cardiale belasting. De start met antipsychotische medicatie maakte dat klager weer kon worden overtuigd zijn somatische medicatie in te nemen. Klager is vanwege de toestand van zijn hart opgenomen in het ziekenhuis en daar is overgegaan op nieuw medicatiebeleid; een deel ervan is vervangen en een deel is hetzelfde gebleven. Door de antipsychotische medicatie is de psychose op dit moment grotendeels in remissie en is het nu mogelijk om goed overleg te hebben met klager, ook als het gaat over zijn medicatie. Het belangrijkste gevaar was dat klager een gevaar voor zijn eigen gezondheid en veiligheid vormde. Daarnaast bestond ook gevaar voor anderen omdat klager steeds dreigender werd in het contact, ook richting de psychiater.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie, paranoïde type. Hij is in het verleden tijdens detentie meerdere malen gedestabiliseerd met een psychotisch toestandsbeeld en reageerde goed op antipsychotische medicatie. In de zomer van 2020 ontstond na een periode van redelijk functioneren ontremd gedrag bij klager, dat is overgegaan in wantrouwen en achterdocht richting de sociotherapeut. Zo dacht klager dat hij vergiftigd werd met zijn somatische medicatie en dat het personeel hem dood wilde hebben. Klager is vanwege risico op agressie, voortkomend uit bedreigingen, overgeplaatst naar een andere afdeling. In het vierde kwartaal van 2020 was sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld. In korte tijd is een zeer risicovolle situatie ontstaan voor klager omdat hij zijn somatische medicatie niet meer innam en controles weigerde op het gebied van zijn hart en glucosewaarden. Door zijn paranoïdie gedroeg klager zich dreigend richting zijn omgeving. Klager heeft lange tijd gebruik gemaakt van medicatie en was daar stabiel op. De medewerking werd echter steeds slechter. Klager sjoemelde eerst met medicatie en weigerde daarna volledig. Hij was in het geheel niet meer in contact met de sociotherapeut en was dreigend naar de psychiater die hij de huid vol schold. De risico’s zijn gelegen op het somatisch vlak; automutilatie en geweld naar anderen. Met name de somatische risico’s waren zo groot, dat snel ingrijpen met antipsychotische medicatie noodzakelijk was. Reden waarom in november 2020 een b-dwangbehandeling werd gestart.   

De psychiater die in het kader van de second opinion een rapport heeft opgesteld op 9 december 2020, schrijft (onder meer) over het toestandsbeeld van klager: “Denken coherent, geen manifest paranoïde waansysteem of hallucinatoir gedrag (inzettende therapeutische respons op inmiddels antipsychoticum gestart onder Dwang B). Wel forse oordeels/kritiekstoornissen tot uiting komend in totaal afwezig ziektebesef, laat staan inzicht wat betreft diabetes mellitus en cardiale pathologie”.

Klager werd drie weken na de eerste behandeling met antipsychotische medicatie in het kader van de b-dwangbehandeling gezien door deze psychiater. De directeur geeft aan dat het normaal is dat drie weken na de start van een dwangbehandeling effect is te zien van de ingezette behandeling. Het rapport van de behandelend psychiater en dat van de psychiater die de second opinion heeft uitgevoerd, zijn dan ook niet tegenstrijdig. Het illustreert juist het belang van de a-dwangbehandeling. Er zijn geen alternatieven voor behandeling en de voorgeschiedenis van klager en het beginnende effect van medicatie laten zien dat de behandeling met antipsychotische medicatie effectief is.

De beroepscommissie kan zich vinden in voormelde conclusie van de directeur als het gaat om het toestandsbeeld van klager neergelegd in de rapporten van de psychiaters.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 24 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven