Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7175/GB, 25 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7175/GB

Betreft [Klager]

Datum 25 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 juni 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wordt door verweerder, na een negatief advies van de directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur), verweten dat hij niet naar de arbeid ging. Voorts zou klager zich niet aan de regels en afspraken houden, waardoor geen vertrouwen bestaat in de juiste uitvoering van een PP.

Bij de voorbereiding van de aanvraag voor een PP heeft klagers casemanager overleg met hem gevoerd omtrent het spanningsveld tussen enerzijds diens status als arbeidsongeschikte en anderzijds diens motivatie en mogelijkheden om arbeid buiten de inrichting te verrichten. Er was bij de casemanager geen twijfel over klagers status. Klager heeft voorts de voorgestelde, voor hem geschikte, PP-arbeid als chauffeur van een uitzendbureau zelf gevonden. Daarbij heeft klager aan zijn casemanager te kennen gegeven dat zijn psychische en fysieke klachten juist zijn terug te voeren op de detentie. Dit is toen namens de directeur door de casemanager geaccepteerd. Vervolgens is het voorstel voor deelname aan een PP tijdig naar verweerder verzonden.

In de tussentijd is er echter tussen klager en de directeur een meningsverschil ontstaan over de toegang van klager tot de medische hulp, diens arbeidsloon wegens zijn status als arbeidsongeschikte en uiteindelijk over deze status zelf. Dit heeft geleid tot een zestal ingediende klachten bij de Commissie van Toezicht en drie schorsingsverzoeken, waarvan het laatste verzoek is toegewezen (RSJ 15 mei 2020, S-20/3605/SGA). De directeur heeft met het negatieve advies – zonder redelijke gronden – zijn  gram willen halen ten aanzien van klager. Daar komt bij dat verweerder met dit advies is meegegaan zonder hoor en wederhoor toe te passen en zonder de situatie en de relevante stukken te kennen. Verweerder had bij de inrichting moeten informeren naar klagers motivatie voor arbeid buiten de inrichting.

Klager heeft zijn klachten op 18 mei 2020 ingetrokken, nu het doorzetten hiervan volgens de directeur een negatieve uitwerking kon hebben. Klager is sindsdien continu naar de arbeid gegaan. De directeur heeft verweerder hiervan echter niet op hoogte gesteld. Dat klager eerder niet beter wist dan arbeidsongeschikt te zijn, komt voor rekening van de directeur. Klager verzoekt tot slot om een tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

Vooraf dient te worden opgemerkt dat de klachten met betrekking tot de inrichting niet behandeld zullen worden, daar deze, voor zover dat al niet is gebeurd, tot de directeur van de inrichting hadden moeten worden gericht.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij tijdens zijn detentie niet of nauwelijks heeft gewerkt en daarmee niet heeft aangetoond geschikt dan wel voldoende gemotiveerd te zijn voor een PP. Uit de stukken volgt dat klager arbeidsongeschikt was op het moment dat hij werd geplaatst in de locatie Hoogvliet. Klager heeft blijkens het selectieadvies en rapporten tezamen met medegedetineerden in een petitie duidelijk willen maken dat hij arbeidsongeschikt was, nadat een beroep tegen de arbeidsongschiktheidsverklaring ongegrond was verklaard door de RSJ. Klager ging niet naar de arbeid, omdat hij kampte met rugklachten, waarvoor hij fysiotherapie kreeg. Omwille van het coronavirus mocht de fysiotherapeut niet meer naar de inrichting en is de behandeling tijdelijk gestopt. Uit een verzoekbriefje van klager blijkt dat hij per 20 mei 2020 zou beginnen met arbeid, echter heeft hij op deze dag een disciplinaire straf opgelegd gekregen wegens het zich onttrekken aan het toezicht op de arbeidszaal.

3. De beoordeling

Klager was sinds 18 oktober 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van tien maanden (het onvoorwaardelijke gedeelte van een totale gevangenisstraf van vijftien maanden) met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Op 12 augustus 2020 is klager in vrijheid gesteld.

Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij tijdens diens detentie niet of nauwelijks heeft gewerkt en daarmee niet heeft aangetoond geschikt en gemotiveerd te zijn voor deelname aan een PP.

Alhoewel het de beroepscommissie op basis van de onderhavige stukken niet geheel duidelijk is geworden of en wanneer klager arbeidsongeschikt was, heeft zij – naast de door klagers raadsman aangehaalde schorsingsuitspraak –  kennisgenomen van twee andere schorsingsuitspraken inzake klager, te weten RSJ 1 mei 2020, S-20/3529/SGA en RSJ 13 mei 2020, S 20/3579/SGA. Hieruit volgt dat op 1 mei 2020 het kaartje waarop stond vermeld dat klager arbeidsongeschikt was, van zijn celdeur is verwijderd, nu dit per abuis erop was geplakt. Voorts was niet gebleken dat klager door de medische dienst (langdurig) arbeidsongeschikt is verklaard.

De beroepscommissie stelt derhalve vast dat klager in ieder geval per 1 mei 2020 wetenschap moest hebben van de omstandigheid dat hij wel degelijk arbeidsgeschikt was. Uit het selectieadvies van 14 mei 2020 volgt echter dat klager toen nog (steeds) niet naar de arbeid ging en de directeur daardoor geen vertrouwen had in een goed verloop van een PP. Daarbij is klager op 20 mei 2020 – de dag waarvan klager te kennen heeft gegeven weer naar de arbeid te zijn gegaan – een disciplinaire straf opgelegd wegens het zich onttrekken aan het toezicht op de arbeidszaal.

Gelet op deze omstandigheden, waaronder de motivatie en geschiktheid van klager voor deelname aan een PP, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 25 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven