Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2908/GA, 1 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/2908/GA

 

Betreft [Klager]

Datum 1 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen

a.  een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan activiteiten, voor de duur van één dag, vanwege het verrichten van nader onderzoek naar het beledigen en uiten van verpakte bedreigingen naar het personeel door klager, ingaande op 30 oktober 2018;

b.  een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan activiteiten, voor de duur van veertien dagen, indien klager een onwerkbare situatie creëert door zijn beklagzaken structureel te blijven bespreken op de afdeling, ingaande op 31 oktober 2018 (LW 2018-488).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 8 februari 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.A.M. Kwakman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Leeuwarden (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft op zowel 30 als 31 oktober 2018 een ordemaatregel opgelegd gekregen, omdat hij personeelsleden heeft aangesproken op hun gedrag. Op 27 september 2018 hebben twee personeelsleden klager met geweld in een transportbus gegooid. De beklagcommissie heeft klager op 2 november 2018 in zoverre in het gelijk gesteld dat de personeelsleden hem niet hadden mogen verplichten mee te gaan op transport, omdat er geen bevel tot medebrenging was. Daarop heeft klager de desbetreffende personeelsleden aangesproken. Kennelijk vonden zij dat niet prettig, waarop de directeur heeft besloten twee ordemaatregelen op te leggen. De eerste betrof een ordemaatregel van één dag en de tweede betrof een soort voorwaardelijke ordemaatregel: als klager zijn beklagzaak zou blijven bespreken op de afdeling, dan zouden de betreffende personeelsleden kunnen besluiten om de ordemaatregel ten uitvoer te leggen. Klager heeft hiertegen een aantal bezwaren geuit, te weten een ongeoorloofde inperking van zijn recht op vrije meningsuiting, een ongeoorloofde delegatie van de bevoegdheden die enkel de directeur toekomen en het niet (juist) onderbouwen waarom het aanspreken van personeelsleden op hun gedrag en het ‘dreigen’ met het inschakelen van een advocaat een bedreiging is voor de orde en veiligheid binnen de inrichting. De directeur had niet tot deze beslissing mogen overgaan en daarnaast had de directeur deze bevoegdheid op grond van artikel 5, vierde lid, aanhef en onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) ook niet mogen delegeren aan de personeelsleden, die ook nog eens een eigen belang hadden in de situatie.

Standpunt van de directeur

In de ordemaatregel van 31 oktober 2018 staat vermeld dat klager kan worden uitgesloten van activiteiten indien hij zijn beklagzaken structureel blijft bespreken op de afdeling en daarmee een onwerkbare situatie creëert. Klager is daarmee niet belemmerd in zijn vrijheid van meningsuiting. Er is klager toen medegedeeld dat hij de beklagzitting van 2 november 2018 moest afwachten in plaats van stelselmatig naar het personeel toe te gaan om zijn ongenoegen te uiten. Klager geeft voorts aan dat er niet juist is aangegeven hoe zijn gedrag de orde en de veiligheid binnen de inrichting heeft belemmerd. Dit staat echter in de schriftelijke mededeling en het schriftelijk verslag van 30 oktober 2018 beschreven. De beklagcommissie heeft daarbij geoordeeld dat het personeel uitmaken voor leugenaars een ernstige inbreuk maakt op de orde en veiligheid in de inrichting. Tot slot is het niet ongebruikelijk dat in het kader van de verdere bejegening van het afdelingspersoneel – zoals omschreven in de ordemaatregel van 31 oktober 2018 - afhankelijk van en naar het getoonde gedrag wordt gehandeld. Veelal worden daar nadere afspraken over gemaakt.

3. De beoordeling

Beklag a.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag b.

Op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is.

Klager heeft op 31 oktober 2018 een ordemaatregel opgelegd gekregen met een voorwaardelijk karakter, te weten dat indien hij zijn beklagzaken structureel op de afdeling blijft bespreken en daarmee een onwerkbare situatie creëert, het personeel kan besluiten klager uit te sluiten van activiteiten. Anders dan bij disciplinaire straffen, ten aanzien waarvan in artikel 53, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat deze geheel of ten dele voorwaardelijk kunnen worden opgelegd, voorziet de Pbw niet in de mogelijkheid om ordemaatregelen voorwaardelijk op te leggen. De door de directeur genomen beslissing is derhalve in strijd met de wet. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu niet is gebleken dat klager daadwerkelijk is uitgesloten van activiteiten.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 1 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. dr. J. de Lange, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven