Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0028/TB, 13 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/28/TB

betreft: [klager] datum: 13 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 9 december 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.G. Holtz, en namens de Minister, [...]en [...], behandelcoördinator verbonden aan het centrum
voor forensisch psychiatrische zorg Oldenkotte te Rekken (hierna: Oldenkotte).

Bij tussenbeslissing van 26 juli 2006 heeft de beroepscommissie de behandeling van de zaak aangehouden en is de Minister de vraag gesteld of hij het ingenomen standpunt handhaaft, dit naar aanleiding van het feit dat de landelijke adviescommissie
plaatsing geen kennis had genomen van alle verlengingsadviezen.

De Minister heeft bij beslissing van 14 maart 2007 meegedeeld te persisteren bij de beslissing van 9 december 2005.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 mei 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.G. Holtz, en namens de Minister [...].

Omdat het lid mr. R. Weenink plotseling verhinderd was om ter zitting te verschijnen, zal hij op grond van de stukken de zaak medebeoordelen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager op een longstayvoorziening van het forensisch psychiatrisch instituut De Rooyse Wissel (hierna: De Rooyse Wissel) te plaatsen.

2. De feiten
Klager is bij uitspraak van het gerechtshof te Den Haag van 27 juli 1989 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers beroep in cassatie is op 6 februari 1990 verworpen.
Vervolgens is klager op 5 juni 1990 geplaatst in het Meijers Instituut te Utrecht. Van 9 oktober 1990 tot 3 oktober 1991 is hij in verband met het plegen van een nieuw strafbaar feit geplaatst in een huis van bewaring. Op 3 oktober 1991 is klager
geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna: Van Mesdagkliniek). Op 12 juli 2001 is klager overgeplaatst naar Oldenkotte. Bij advies van 17 maart 2005 van de landelijke adviescommissie plaatsing (hierna: LAP) is aangegeven dat klager
voldoet aan de longstayindicatie en is de Minister geadviseerd klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Overeenkomstig dit advies heeft de Minister op 9 december 2005 beslist klager te plaatsen in de longstayvoorziening van De Rooyse Wissel te
Oostrum. Klager is op 16 januari 2006 geplaatst in de longstayvoorziening van De Rooyse Wissel te Maastricht.

3. De standpunten
Aanvullend op hetgeen is verwoord in het verslag van de zitting van 19 mei 2006, welk verslag aan deze uitspraak is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast wordt beschouwd, is het navolgende door klager, zijn raadsman en namens de Minister
aangevoerd.

Klagers raadsman heeft het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnotitie, inhoudende zakelijk weergegeven:
Van belang zijn de discrepanties tussen de laatste verlengingsadviezen van de Van Mesdagkliniek en de visie van de behandelaars in Oldenkotte. Uit nieuw gedragsdeskundig onderzoek van [A en B] blijkt dat er, voorzover thans valt te overzien, geen
behandelingsmogelijkheden meer zijn die tot een veilige resocialisatie zouden kunnen leiden, zodat de longstaystatus in die zin geïndiceerd is. Volgens de laatst genoemde deskundigen heeft de behandeling in de Van Mesdagkliniek klagers inzicht
verhoogd,
maar is hij niet in staat zijn ‘anti-sociaal oppositioneel gedrag’ los te laten. Libidoremmende medicatie zal de kans op recidive verminderen en is een absolute voorwaarde om opnieuw tot behandeling te kunnen komen. Klager wijst dit vooralsnog van de
hand. Uit het nieuwe onderzoek kan derhalve de conclusie worden getrokken dat niet iedere nieuwe behandelpoging in de toekomst uitgesloten is.
Niet voldaan wordt aan het criterium dat in twee behandelsettingen alle (volwaardige) behandelingsmogelijkheden zijn aangeboden. Op de vorige zitting heeft de behandelcoördinator van Oldenkotte, [...], beaamd dat de behandeling in Oldenkotte van aanvang
af erg beperkt is gebleven. Ook heeft hij verklaard dat het verblijf een hele tijd heeft geduurd voordat klager op een andere afdeling is geplaatst. Hij kon niet duidelijk maken waarom klager bij binnenkomst bijna al zijn in de Van Mesdagkliniek
opgebouwde vrijheden is kwijtgeraakt. Het intakegesprek heeft plaatsgevonden met [C] en zij was het eerste half jaar van verblijf in Oldenkotte klagers hoofd behandeling. Later heeft klager vernomen dat [C] een vriendschappelijke relatie heeft gehad
met
de vrouw die door klager in 1990 in het Meijers Instituut is verkracht. [A] schenkt aandacht aan deze kwestie met name in het kader van de vraag of klager in Oldenkotte optimale kansen zijn geboden. [A] merkt op dat indien het juist is dat een persoon,
die verantwoordelijk was voor de behandeling van klager, een vriendschappelijke relatie heeft met een van zijn verkrachtingsslachtoffers, men niet anders kan dan betwijfelen of klager daar optimale kansen heeft gehad. Klager heeft dit punt aan de orde
gesteld in een gesprek met de directeur behandeling, [D], op 23 november 2005. Vreemd genoeg is de klacht toentertijd niet serieus onderzocht. Wel is besloten om een nieuwe risicotaxatie uit te laten voeren om te zien of er reden was om terug te komen
op de eerder gestelde longstayindicatie. Niet gecontroleerd is of klager het bij het rechte eind had. Verder heeft het geen zin om vlak voor de vastgestelde overplaatsing als een soort compensatie een nieuwe risicotaxatietest te laten uitvoeren.
Hierdoor wordt immers op geen enkele wijze duidelijk of klager een volwaardige behandeling heeft ondergaan. Bekend was al dat de behandeling, die klager in Oldenkotte heeft ondergaan, niet is aangeslagen. Uit de brief van [C] volgt dat zij werkzaam is
geweest in het Meijers Instituut en geen vriendschappelijke relatie maar een werkrelatie onderhield met het toenmalige slachtoffer van klager. Niet getwijfeld wordt aan de integriteit van [C]. Maar om de schijn van vooringenomenheid te vermijden, was
het beter geweest om haar niet bij de intakeprocedure en de behandeling van klager te betrekken.
Feit blijft dat klager om onduidelijke redenen gedurende de eerste paar jaar in Oldenkotte nauwelijks enige behandeling heeft ondergaan, zijn vrijheden hem zijn afgenomen en hij geen één op één-contact met vrouwen mocht hebben. Dit waren vrijheden
waarmee hij in de Van Mesdagkliniek goed wist om te gaan. Moeilijk valt na al die jaren te reconstrueren of de relatie tussen [C] en het staflid van het Meijers Instituut van invloed is geweest op klagers behandeling. [A] stelt dat het niet aantoonbaar
is dat er géén verband bestaat. Aangesloten wordt bij de conclusie dat alleen daarom al de longstaystatus van klager zou moeten worden opgeheven en klager in een andere kliniek behandeling aangeboden zou moeten worden. Duidelijk is dat resocialisatie
nog niet aan de orde is, maar de Van Mesdagkliniek was niet al te pessimistisch over de prognose. Dit perspectief is echter in Oldenkotte verdwenen. Er dient sprake te zijn van twee volwaardige behandelpogingen. Verzocht wordt om klager elders een
tweede behandelpoging te bieden.

Klager heeft nog verklaard dat hij van de moeder van zijn vriendin gehoord heeft van de vriendschap tussen het hoofd behandeling van Oldenkotte en het staflid van het Meijers Instituut. Hij heeft dit een keer aangekaart bij de psycholoog nadat het
hoofd
behandeling uit Oldenkotte was vertrokken. In overleg met zijn vriendin heeft hij dit in 2005 kenbaar gemaakt. Hij verblijft nu zestien maanden in Overmaze en heeft daar te maken met mensen die hun longstayverblijf geaccepteerd hebben. Klager wil
echter
vooruit en kan zich storen aan hun gedragingen. Hij heeft daar geen adequaat referentiekader.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt nog toegelicht.
In het tweede advies van de LAP van 27 februari 2007 heeft de LAP na kennisneming van eerder niet bij de stukken gevoegde verlengingsadviezen, de daarbij behorende wettelijke aantekeningen en de meest recente pro justitia-rapportage opnieuw geadviseerd
om klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Klagers tbs duurt inmiddels circa vijftien jaar. Behandeling slaat niet aan en de prognose is ongunstig. Er worden geen mogelijkheden gezien voor resocialisatie. Derhalve is er geen reden terug te komen
van de beslissing tot longstayplaatsing.
Voor wat betreft de relatie tussen [C] en één van klagers slachtoffers is gebleken dat er sprake was van een werkrelatie en niet van een vriendschappelijke relatie. [C] is zeven maanden klagers behandelaar geweest.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Volgens het betreffende beleidskader dient voorts nog aan de volgende criteria te worden voldaan voordat plaatsing op een longstayafdeling kan plaatsvinden: a) de terbeschikkinggestelde dient conform de ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden
te ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen zonder dat dit geleid heeft tot substantiële vermindering van het delictgevaar (....) en b) er is geen mogelijkheid tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 1 december 2004, de adviezen van de LAP van 17 maart 2005 en 27 februari 2007 en
de pro justitia-rapportages van 4 en 5 februari 2007, welke naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een
longstayvoorziening, heeft de Minister er in redelijkheid van kunnen uitgaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling van Oldenkotte niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een
longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen klagers delictgeschiedenis. Klager is tbs opgelegd in
verband met verkrachting van een medewerkster in een opvanginstelling. Er is sprake van recidive en klager is nadien veroordeeld voor verkrachting van een therapeute in het Meijers Instituut en een poging tot verkrachting van zijn nichtje. In de Van
Mesdagkliniek heeft klager verbleven op de very intensive care-afdeling en is een verzoek tot plaatsing in een longstayvoorziening ingediend. Na een incident met een vrouwelijk medewerker in de Van Mesdagkliniek is hij overgeplaatst naar de extra
beveiligde afdeling van Oldenkotte. Uit genoemde stukken volgt dat klagers langdurige behandeling geen daadwerkelijke progressie heeft opgeleverd. Er is sprake van een schijnaanpassing en een nog immer hoog tot zeer hoog recidiverisico. Naar het
oordeel
van de beroepscommissie staat voldoende vast dat klager in beide klinieken een volwaardige behandeling is aangeboden, niettegenstaande het feit dat klagers eerste behandelaar in Oldenkotte, [C], het slachtoffer van de verkrachting door klager in het
Meijers Instituut kende. Uit het schrijven van deze behandelaar van 7 mei 2007 volgt dat er geen sprake was van een vriendschappelijke relatie maar enkel van een werkrelatie. De beroepscommissie acht niet aannemelijk geworden dat de betreffende
behandelaar, die overigens slechts korte tijd als zodanig is opgetreden, niet integer zou hebben gehandeld.
Weliswaar acht de beroepscommissie de wijze van afdoening van klagers klacht over de relatie tussen behandelaar en slachtoffer - een nieuwe risicotaxatie - weinig adequaat, maar dat kan niet afdoen aan de voorgaande overwegingen.

De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op het bovenstaande niet kan worden geconcludeerd dat klagers langdurige behandeling niet als overeenkomstig de ‘state of the art’ zou kunnen worden aangemerkt.
Voorts is in aanmerking genomen dat ook in een longstayvoorziening een verplegings- en behandelingsplan wordt opgesteld, zij het dat dit niet (primair) is gericht op resocialisatie maar op stabilisatie, in welk kader wordt getoetst of eventuele
vooruitgang alsnog zou kunnen leiden tot overplaatsing naar een reguliere tbs-inrichting.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van De Rooyse Wissel te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven