Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5456/GA, 11 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/5456/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 11 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de omstandigheid dat klager geen arbeid wordt aangeboden;

b.  de omstandigheid dat het dagprogramma niet voldoet aan de door wet gestelde minimumvereisten.

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave heeft – naar de beroepscommissie begrijpt: op 5 december 2019 – klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (GO-2019/713). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw, mr. S.N.M. Lousberg en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Grave, gehoord op de digitale zitting van 14 januari 2021. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Uit eerdere uitspraken van de beroepscommissie volgt dat de directeur de zorgplicht heeft om aan gedetineerden arbeidsmogelijkheden aan te bieden. Nu aan klager geen arbeid is aangeboden levert dit een schending van de zorgplicht op. Hiertegen kan beklag worden ingesteld. Voor zover klager zich heeft beklaagd over het dagprogramma, wordt verwezen naar artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) en artikel 2, eerste lid van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen. Gelet op deze regelgeving is sprake van een beklagwaardige beslissing. Klager dient dan ook, anders dan de beklagcommissie heeft geoordeeld, ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.

Op grond van artikel 47 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), hebben gedetineerden recht op deelname aan arbeid en heeft de directeur in beginsel de verplichting arbeid aan gedetineerden beschikbaar te stellen. Het niet aanbieden van arbeid aan en het uitsluiten van arrestanten staat op gespannen voet met de Pbw, nu zowel de Pbw als de Memorie van Toelichting geen basis bieden om het recht op deelname aan arbeid voor bepaalde gedetineerden uit te sluiten. Klager heeft vanaf 31 oktober 2019 in het arrestantenregime verbleven tot zijn overplaatsing naar de PI Arnhem. Daar is hem wél arbeid aangeboden. Klager heeft duidelijk aangegeven dat hij wenst te werken.

Verder heeft klager zich beklaagd over het dagprogramma, nu dit niet voldoet aan de door de wet gestelde minimumvereisten. Wat betreft het arrestantenregime is sprake van een sober regime met een beperkt programma van 28 uur per week met daarin minstens 18 uur aan activiteiten. Klager zit 21,5 tot 22 uur achter de deur, mag 1 uur luchten en heeft 1 tot  1,5 uur recreatie. Verzocht wordt om de beslissing van de directeur te vernietigen, de directeur op te dragen een nieuwe beslissing te nemen en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Er is geen sprake van schending van de in artikel 47, tweede lid, van de Pbw neergelegde zorgplicht.

Uit de Huisregels van de PI Grave volgt dat arrestanten die gebruik willen maken van een televisieaansluiting vanaf de dag na binnenkomst een vergoeding van €2,44 per arbeidsdag uitbetaald krijgen. Klager heeft deze vergoeding ook gekregen. Als zij geen televisieaansluiting wensen, dan is de vergoeding €3,04 per dag.

Overeenkomstig het landelijke beleid wordt in de PI Grave aan arrestanten niet standaard arbeid aangeboden. Het is mogelijk om arbeid te verrichten voor arrestanten die dat willen en daar geschikt voor zijn. Klager moet dan wel aangeven dat hij wil werken. In het geval klager erom heeft verzocht, zal worden beoordeeld of klager arbeid kan verrichten. Arrestanten kunnen arbeid verrichten als reiniger op de leefafdeling.

Voor zover klager zich heeft beklaagd over het dagprogramma is sprake van een regel van algemene aard, zodat niet kan worden gesproken over een beslissing van de directeur in de zin van artikel 60 van de Pbw. Indien klager ontvankelijk wordt verklaard in zijn beklag, wordt opgemerkt dat klager van 31 oktober 2019 tot 18 december 2019 op een arrestantenafdeling verbleef. Op deze afdeling, met een regime van beperkte gemeenschap, wordt aan gedetineerden een programma aangeboden van 28,5 uur. Uit artikel 3, derde lid, van de Pm volgt dat gedetineerden in het regime van beperkte gemeenschap tussen de 18 en 63 uur aan activiteiten en bezoek aangeboden dient te worden. Daarmee voldoet het dagprogramma ruimschoots aan het door de wet gestelde minimum.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

In artikel 47, tweede lid, van de Pbw is bepaald dat de directeur zorg draagt voor de beschikbaarheid van arbeid. Daar hoeft klager niet om te vragen, zoals de directeur ter zitting heeft aangevoerd. De Pbw biedt geen basis voor een algemene uitzondering op de verplichting van de directeur. De Pbw en de bijbehorende Memorie van Toelichting (MvT) bevatten evenmin een grondslag om het recht op deelname aan arbeid categoraal voor bepaalde groepen gedetineerden of afdelingen uit te sluiten. Integendeel, uit de MvT blijkt dat uitgangspunt van de wetgever is dat alle (tot vrijheidsstraf) veroordeelde gedetineerden deelnemen aan (eenvoudige) arbeid.

Dat in (de toelichting op) de wijziging van de Regeling staat vermeld dat aan arrestanten gedurende de eerste acht weken van hun detentie géén arbeid wordt aangeboden, is voor de beroepscommissie geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, want zij acht het niet aanbieden van arbeid in strijd met artikel 47 van de Pbw.

Het voorgaande betekent echter niet dat de directeur altijd aan iedere arrestant arbeid moet aanbieden. De directeur moet daartoe in individuele gevallen nagaan of de specifieke detentiesituatie van een gedetineerde eraan in de weg staat dat hem arbeid wordt aangeboden. Van een dergelijke beoordeling is in deze zaak evenwel niet gebleken.

Gelet op het voorgaande beklaagt klager zich over een (algemene) regel die in strijd is met hogere wet- en regelgeving. Daarom zal de beroepscommissie het beroep gegrond in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen, klager alsnog ontvangen in zijn beklag en het beklag gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie houdt bij de hoogte van de tegemoetkoming rekening met het gegeven dat klager wel de dagvergoeding heeft ontvangen. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op €15,-.

 

Beklag b.

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €15, .

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Deze uitspraak is op 11 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door

mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven