Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7379/GB, 12 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7379/GB

Betreft [klaagster]

Datum 12 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 9 januari 2020 beslist klaagster over te plaatsen naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle.

Klaagster heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 24 juni 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klaagsters raadsvrouw, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster persisteert bij de gronden die zijn aangevoerd in het bezwaarschrift en heeft hierop het volgende aangevuld. Verweerder heeft aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd dat klaagster na haar overplaatsing verder is gegaan met haar faseringstraject en dat zij binnen de inrichting goed functioneert. Het gegeven dat klaagster binnen de inrichting goed functioneert had juist een argument moeten zijn om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. Het goed functioneren van klaagster binnen de inrichting ondersteunt immers het positieve beeld dat van haar – voor het incident van 26 december 2019 – bestond. Dat positieve beeld strookt niet met verweerders beslissing om haar over te plaatsen.

Klaagster is de enige die van een – niet aan haar te wijten – incident negatieve consequenties heeft ondervonden. Het had in de rede gelegen om binnen de inrichting een intern onderzoek te (laten) verrichten naar de betrokken inrichtingsmedewerker dan wel om binnen de inrichting alternatieven te onderzoeken alvorens klaagster over te plaatsen. Veel medegedetineerden zijn bij het incident aanwezig geweest en hebben zich bereid getoond om hun verklaring aan klaagster te overhandigen. Klaagster heeft zelf ook de nodige moeite gedaan om aan te kunnen tonen dat haar onrecht is aangedaan. Klaagster heeft het als traumatisch ervaren dat zij – nadat zij haar leven vorm had weten te geven in de inrichting – plots uit haar vertrouwde omgeving werd weggehaald. Klaagster is momenteel – vanwege haar detentieverloop (waaronder de plotselinge overplaatsing) – onder behandeling bij een psycholoog.

In de bestreden beslissing schuift verweerder alle door klaagster gedane inspanningen – om aan te kunnen tonen dat haar onrecht is aangedaan – terzijde door te stellen dat zij op alle mogelijke manieren verhaal is gaan halen. Verweerder geeft daarmee aan dat hij klaagsters inspanningen juist als reden voor een overplaatsing ziet. Juridische wrijving met de inrichting waar een gedetineerde verblijft zou – redelijkheid en billijkheid in ogenschouw genomen – geen risico op overplaatsing met zich mee mogen brengen. Indien verweerder in zijn redenering zou worden gevolgd, zou dat betekenen dat gedetineerden ernstig worden belemmerd in het opkomen voor hun rechtspositie.

Klaagster wilde nog steeds terugkeren naar de locatie Ter Peel te Sevenum en heeft verweerder daartoe voorgesteld om haar binnen de inrichting op de afdeling ‘Het Klooster’ te plaatsen. Klaagster vond dit voor zowel haar als voor de inrichting een acceptabele oplossing, maar verweerder is in de bestreden beslissing niet op klaagsters voorstel ingegaan.

Klaagsters detentiefasering heeft door de overplaatsing vertraging opgelopen, omdat klaagster in de locatie Ter Peel al in aanmerking zou zijn gekomen voor weekendverloven. Klaagster heeft inmiddels in de PI Zwolle stappen gemaakt ten behoeve van haar re-integratie en heeft ook niet langer de wens om naar een andere inrichting overgeplaatst te worden. Klaagsters belang – bij een gegrondverklaring van het beroep – is gelegen in het feit dat zij een juridische bevestiging wil hebben dat de locatie Ter Peel in deze kwestie onjuist heeft gehandeld. Het incident kan immers gevolgen hebben voor het verdere verloop van klaagsters detentie, nu het incident haar wordt tegengeworpen.

In artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is bepaald dat verweerder de indiener van het bezwaarschrift binnen zes weken schriftelijk op de hoogte stelt van zijn met redenen omklede beslissing. Klaagster heeft op 29 januari 2020 de aanvullende gronden van het bezwaarschrift ingediend en zij had dus uiterlijk op 11 maart 2020 een beslissing van verweerder mogen verwachten. De bestreden beslissing is echter vijftien weken te laat genomen. Mede gelet op de termijnoverschrijding verzoekt klaagster haar beroep gegrond te verklaren en haar een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Het feit dat klaagster momenteel binnen de inrichting goed functioneert is positief te noemen, maar vormt bepaald geen verklaring waarom zij nooit overgeplaatst had mogen worden. Klaagster is als gevolg van een incident overgeplaatst, omdat het incident een onwerkbare situatie tussen klaagster en een personeelslid heeft veroorzaakt. Klaagster heeft over het incident een klaagschrift bij de beklagcommissie van de locatie Ter Peel ingediend. Klaagster is door de beklagcommissie niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag.

Tussen klaagster en de inrichtingsmedewerker is een verstoorde werkrelatie ontstaan. Verweerder verwijst daartoe naar RSJ 6 februari 2018, 17/2407/GB. Hierin heeft de beroepscommissie onder meer overwogen dat een dergelijk verstoorde werkrelatie – in het midden gelaten wie schuld heeft aan de toedracht – grond is voor een overplaatsing.

Uit navraag bij de inrichting blijkt dat klaagster in de PI Zwolle positief en actief werkt aan haar re-integratie. Zij heeft kenbaar gemaakt niet terug te willen keren naar de locatie Nieuwersluis, maar te willen resocialiseren in de PI Zwolle. In het kader van haar resocialisatie heeft klaagster contact gezocht met de hulporganisatie Limor. Dit contact heeft een positieve uitkomst gehad. Van klaagsters voornemen om door middel van een zogeheten stapeltraject te faseren, heeft klaagster afstand gedaan. Zij opteert nu voor deelname aan een penitentiair programma. Klaagster heeft – in tegenstelling tot wat zij aanvoert – door haar overplaatsing dus geen vertraging in haar resocialisatietraject opgelopen.

3. De beoordeling

Voor zover klaagster heeft verzocht het beroep mondeling nader te mogen toelichten, wijst de beroepscommissie dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken in het dossier voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Klaagster verbleef in de gevangenis van de locatie Ter Peel te Sevenum. Op 9 januari 2020 is beslist klaagster over te plaatsen naar de gevangenis van de PI Zwolle, in het kader van een ongestoorde tenuitvoerlegging van haar detentie. Volgens klaagster bestond er geen reden om haar in de PI Zwolle te plaatsen, omdat zij niet de veroorzaker was van het incident met de inrichtingsmedewerker. Bovendien zou de bestreden beslissing klaagster disproportioneel raken.

Uit het dossier komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren. Op 7 januari 2020 heeft de directeur van de locatie Ter Peel – in verband met de ongestoorde tenuitvoerlegging van klaagsters detentie – verzocht klaagster horizontaal over te plaatsen naar de PI Zwolle, vanwege een incident op de afdeling op 26 december 2019, waarbij klaagster naar eigen zeggen onheus zou zijn bejegend (mishandeling, bedreiging en intimidatie) door een inrichtingsmedewerker. Uit het selectieadvies blijkt dat er op 6 januari 2020 met klaagster een gesprek heeft plaatsgevonden, waarin klaagster kenbaar heeft gemaakt zich binnen de inrichting niet langer veilig te voelen en de ingezette aangifte/klacht door te zullen zetten. Daarnaast heeft klaagster in de aanvullende gronden van het bezwaarschrift kenbaar gemaakt dat zij met de inrichtingsmedewerker in kwestie niet meer geconfronteerd wilde worden. Uit deze omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat een overplaatsing in het kader van een ongestoorde voortgang van klaagsters detentie gerechtvaardigd was, nu een langer verblijf van klaagster in de locatie Ter Peel als gevolg van een verstoorde werkrelatie tussen klaagster en een inrichtingsmedewerker onwenselijk was.

De stelling dat klaagsters detentiefasering door de overplaatsing vertraging heeft opgelopen, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd en vindt ook niet op andere wijze steun in het dossier. Uit het selectieadvies blijkt dat er ten tijde van klaagsters verblijf in de locatie Ter Peel gesprekken gaande waren met de reclassering voor het opstellen van een re-integratieplan. Dit re-integratieplan zou later als uitgangspunt gaan dienen voor concrete vervolgstappen in het kader van klaagsters detentiefaseringstraject. Uit navraag bij klaagsters casemanager in de PI Zwolle is gebleken dat het reeds ingezette traject voor klaagsters Detentie- en Re-integratieplan in de PI Zwolle vrijwel direct is opgepakt en verder vorm is gegeven. Klaagster volgt in de PI Zwolle inmiddels ook de door haar gewenste opleiding tot personal trainer.

Voor wat betreft het door klaagster aan verweerder gedane voorstel om haar binnen de locatie Ter Peel op de afdeling ‘Het Klooster’ te plaatsen, merkt de beroepscommissie op dat in artikel 15 van de Pbw is geregeld in welke gevallen plaatsing en overplaatsing is voorbehouden aan verweerder. Plaatsing van een gedetineerde op een specifieke afdeling binnen de inrichting is geen wettelijke aan verweerder voorbehouden plaatsing of overplaatsing, als bedoeld in artikel 15 van de Pbw, maar een bevoegdheid van de directeur van de inrichting.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat het wenselijk is dat zo voortvarend mogelijk op een bezwaarschrift wordt beslist en dat de wettelijke termijn hiervoor zes weken betreft. Indien dit niet geschiedt, verbindt de wet hieraan echter geen gevolgen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Het verzoek een tegemoetkoming toe te kennen, kan gelet hierop niet aan de orde komen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 12 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven