Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7403/GM, 15 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7403/GM     

Betreft klager

Datum 15 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)    

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft beroep ingesteld tegen het handelen van de inrichtingspsycholoog van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingspsycholoog). Klager beklaagt zich erover dat hij door haar adviezen wordt benadeeld waardoor hij langer op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) moet verblijven en niet wordt overgeplaatst naar een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC).

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen en mevrouw (inrichtingspsycholoog), in het bijzijn van (…), gehoord op de digitale zitting van 8 december 2020.

Mevrouw (…), huisarts en lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verblijft sinds 24 augustus 2018 op de afdeling BPG in de PI Vught. Klager heeft meerdere malen aangegeven graag naar het PPC overgeplaatst te willen worden, waar hij al eerder verbleef. De overplaatsing wordt echter structureel tegengehouden door de negatieve adviezen van de huidige inrichtingspsycholoog. Opvallend is dat in oktober 2018 de toenmalige psycholoog van mening was dat klager wel terug kon naar een PPC. Omstreeks 20 oktober 2018 kreeg klager op de afdeling een nieuwe psycholoog en vanaf dat moment lijkt een terugplaatsing naar het PPC onmogelijk. De adviezen van de psycholoog zijn van belang voor de beslissingen die de directeur neemt ten aanzien van de plaatsing van klager binnen de inrichting. Bij het Multidisciplinair Overleg (MDO) is het de psycholoog die adviezen geeft over de plaatsing van klager. De directeur zal de adviezen van de psycholoog vrijwel nooit naast zich neerleggen. De psycholoog doet niet of onvoldoende aan eigen diagnostiek. Zo zou zij oude rapporten van klager bestuderen en daar haar eigen conclusies aan verbinden, zonder oog te hebben voor de huidige situatie van klager. De psycholoog verbindt conclusies aan rapporten die in zijn geheel niet uit de rapporten kunnen blijken. Er zou gekeken moeten worden naar de huidige situatie, nu klager al twee jaar op de afdeling BPG verblijft. Daar heeft hij intensief contact met het personeel van de afdeling. Het personeel laat zich positief uit over klager en heeft klager meermalen te kennen gegeven geen problemen met hem te hebben. Uit recente mentorrapportages blijkt dat klager het goed doet, maar gedemotiveerd raakt door zijn lange verblijf op de afdeling BPG. Tijdens diverse MDO’s heeft het afdelingspersoneel aangegeven dat klager stappen in de juiste richting maakt. De psycholoog staat hier echter geheel niet voor open, houdt vast aan haar conclusies omtrent de oude rapporten en geeft te kennen dat klager enkel te hanteren is op een BPG-afdeling. Er wordt gesteld dat klager bij overplaatsingen moeilijkheden zou laten zien, maar klager is sinds oktober 2018 niet meer overgeplaatst. Waarom klager na al deze tijd en goed gedrag op de BPG nog steeds op deze afdeling moet blijven, is een groot vraagteken en wordt niet gemotiveerd. Klager heeft getracht in gesprek te gaan met de psycholoog. Het is echter onmogelijk gebleken om een dialoog met haar te voeren nu zij niet open zou staan voor overleg met klager. Daarnaast heeft klager diverse malen verzocht om een second opinion van een onafhankelijke psycholoog. De directeur heeft daar tot op heden niet aan mee willen werken. Klager wordt door het handelen van de psycholoog benadeeld. Tijdens de zitting heeft klager aangegeven dat twee verzoeken om overplaatsing naar een PPC zijn afgewezen door de PI. Inmiddels verblijft klager op de Afdeling Intensief Toezicht in de PI Leeuwarden.

Standpunt van de inrichtingspsycholoog

De inrichtingspsycholoog is onderdeel van het psychomedisch overleg (PMO), net als haar collega psycholoog, de psychiater, de huisarts en de medische dienst. Het PMO brengt adviezen uit aan het MDO, net als andere disciplines (zoals de casemanager, het afdelingshoofd en het afdelingspersoneel). Het advies van het PMO (waarover consensus bestaat tussen de leden van het PMO en wat dus niet enkel haar individuele standpunt betreft) is één van de adviezen aan en binnen het MDO. Het uiteindelijke advies aan de directeur wordt vanuit het gehele MDO gegeven. Vervolgens is het de directeur die bepaalt wat hij met dat advies doet. Het PMO, inclusief zijzelf, heeft hierin geen beslissingsbevoegdheid.

Het advies van het PMO, inclusief dat van haarzelf, is wel gemotiveerd en de motivatie voor de uiteindelijke beslissing is ook bij klager bekend. Klager heeft hierover herhaaldelijk met haar, met de psychiater, het afdelingshoofd en de directeur gesproken.

De psycholoog verwijst ter onderbouwing naar het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) uit maart 2018 waaruit blijkt dat klager vanaf zijn 16e niet meer zelfstandig in de samenleving heeft gefunctioneerd vanwege een PIJ- en vervolgens een TBS-traject. Volgens het PBC was het behandeltraject doorspekt met agressieve incidenten.

Klager werd eind augustus 2018 vanuit het PPC overgeplaatst naar de BPG omdat er geen sprake was van overeenstemming over de behandeling, aldus het PPC. Gezien de forse bedreigingen en escalaties op de afdeling stond beheersproblematiek volgens het PPC op de voorgrond. Het PPC merkte daarbij op dat klager ondanks de gegeven behandeling daar (PMT, schematherapie) gedrag liet zien dat zich laat vergelijken met het gedrag bij binnenkomst in het PPC.

Klager heeft bij het PMO van de BPG het verzoek gedaan om teruggeplaatst te worden naar het PPC om daar de behandeling (schematherapie en PMT) te hervatten. Het doel van een PPC is vooral om gedestabiliseerde mensen weer te stabiliseren en vervolgens indien mogelijk terug te plaatsen naar een regulier regime. Klager is niet gedestabiliseerd of in crisis. De mogelijkheden om binnen detentie middels behandeling tot blijvende gedragsverandering te komen zijn daarnaast beperkt. Dit is in het algemeen zo, maar zeker specifiek vanwege de problematiek van klager gelet op zijn hardnekkige persoonlijkheidsstoornis en gezien zijn lange voorgeschiedenis van behandeling en begeleiding binnen de forensische psychiatrische behandelklinieken en in het PPC, die vooralsnog onvoldoende effect hebben gehad. Ook het PBC beschrijft dat de persoonlijkheidsproblematiek ondanks alle interventies in hoogspecialistische TBS-behandelklinieken nog altijd dezelfde kern vertoont. De inschatting van het PMO van de BPG is derhalve dat de focus binnen detentie, net als ten tijde van de aanmelding voor de BPG, moet blijven liggen op de waarborging van de veiligheid van werknemers en medegedetineerden. Dit past beter binnen een beheersmatige afdeling dan binnen een PPC, nog los van de volgens het PMO van de BPG ontbrekende indicatie voor een PPC. De structuur, het individuele of beperkt groepsgewijze programma en de voorspelbaarheid die de BPG biedt, zorgt voor veiligheid en heeft bij klager nog niet tot incidenten geleid op de BPG, in tegenstelling tot de incidenten in het reguliere regime, het PPC en de PIJ- en TBS-kliniek.

De BPG lijkt alles overwegende de meest aangewezen setting voor klager tijdens zijn detentieperiode. Aan de door klager gewenste behandeling kan te zijner tijd het best vorm worden gegeven in een in die behandeling gespecialiseerde (TBS-)kliniek. De BPG heeft 48 verschillende plekken, waarbij het uiteindelijk aan de directeur is op welke afdeling binnen de BPG een gedetineerde wordt geplaatst. Sinds november 2018 vindt hierbij differentiatie plaats tussen de vier afdelingen op de kenmerken van gedetineerden, de risicofactoren en uitplaatsingsmogelijkheden. Iedere gedetineerde is afzonderlijk onder de aandacht van alle disciplines en per gedetineerde wordt bekeken welke BPG-afdeling het beste past en of, en zo ja waar naartoe, de gedetineerde veilig kan worden uitgeplaatst. Aangezien afdeling C de afdeling is voor hardnekkige persoonlijkheidsproblematiek adviseert het PMO klager te plaatsen op afdeling C. Klager stelt dat de psycholoog conclusies aan rapporten verbindt die niet uit de rapporten kunnen blijken. Het is haar niet helder over welke conclusies klager het hierbij heeft, waardoor zij hier geen inhoudelijke en onderbouwde reactie op kan geven. Zoals hierboven geschetst, baseert het PMO de conclusies en adviezen op het uitgebreide dossier en op het huidige gedrag, dat binnen de BPG-setting in tegenstelling tot diverse eerdere contexten en regimes, inderdaad zonder ernstige incidenten is. Zij heeft reeds aangegeven wat in de optiek van het PMO hiervoor de verklaring is.

In het algemeen kan de psycholoog op dit punt zeggen dat de geschiedenis (zowel qua geweld, als onderzoeksresultaten, als persoonskenmerken, als (effecten van) behandeling) inderdaad een zeer belangrijke basis vormt voor het PMO voor de inschatting van risico’s voor de toekomst alsmede voor het beleid qua behandeling en/of diagnostiek. Er was geen reden om aan de uitkomsten van de eerdere, uitgebreide en hoogspecialistische onderzoeken uit het justitieel documentatieregister, met als laatste onderzoek dat van het PBC van maart 2018, te twijfelen (zowel niet naar aanleiding van observaties en gesprekken door het PMO als informatie van andere disciplines), waardoor nader testdiagnostisch onderzoek niet geïndiceerd was en is. Het PBC onderbouwt dit standpunt eveneens.

Net als het PBC ziet het PMO daarom geen gronden voor een andere diagnostische conclusie en classificatie dan die van eerdere onafhankelijke onderzoekers.

Wat betreft de beoordeling van de huidige situatie is het juist dat klager tot op heden binnen de BPG setting over het algemeen incidentloos functioneert (er staat ook beschreven dat hij geprobeerd heeft om codes op te vragen om tv instellingen te manipuleren). Dit in tegenstelling tot alle eerdere en andere regimes en instellingen waar (forse) incidenten hebben plaatsgevonden.

Ter toetsing van het PMO advies heeft het PMO de situatie en het beleid rondom klager eveneens anoniem voorgelegd aan collega’s binnen het reguliere regime. Ook zij zien unaniem te hoge risico’s om veilig verblijf mogelijk te kunnen maken in het PPC (nog los van de ontbrekende indicatie daarvoor) of in een regulier regime. Alternatieve opties zijn dus zeker overwogen. In de optiek van het PMO kan het relatief goede functioneren van klager binnen de BPG gezien worden als resultaat van de hoge mate van structuur, begrenzing en toezicht.

Het afdelingspersoneel van de BPG was tot november 2018 gewend om gedetineerden enkel te beoordelen op huidig gedrag en in mindere mate te kijken naar de geschiedenis van incidenten en de context waarbinnen deze plaatsvonden en de risico’s die van de individuele gedetineerden uitgaan. Sinds november 2018 is daar echter verandering in gekomen naar aanleiding van multidisciplinaire professionalisering van de werkwijze op en van de BPG (in opdracht van de directie) en doelgroepspecifieke differentiatie tussen de vier BPG-afdelingen. Hierdoor is het PMO actiever betrokken bij de gedetineerden en geven zij het MDO ook structureel advies over de meest passende afdeling en eventuele vervolgsetting. De psycholoog heeft herhaaldelijk met klager over het advies en over de onderbouwing daarvan gesproken, in verschillende constructies, alleen, met de psychiater (zowel de vorige als de huidige psychiater) als met de directeur. Wanneer klager verzoekt haar te spreken, maakt zij met hem een afspraak. Het is tijdens de contacten wel zo dat klager zich op een ander standpunt stelt dan het PMO, inclusief zij zelf. Hij bagatelliseert, externaliseert, en/of ontkent delictgedrag en de incidenten tijdens detentie. Klager is het dus in deze gesprekken steeds met haar oneens en krijgt daarin niet het antwoord dat hij graag zou willen of waar hij op hoopt. Met betrekking tot het al dan niet ingaan op het verzoek van klager tot een second opinion, is hij door de psychiater, de directeur en haarzelf in een gezamenlijk gesprek verwezen naar de mogelijkheid tot het in beroep gaan bij de RSJ tegen zijn plaatsing, aangezien de specifieke keuze tot het verblijf op een dergelijk regime niet een psychologische/psychiatrische beslissing is, maar een beslissing van de selectiefunctionaris. Gelet hierop is een second opinion door een psycholoog dan wel een psychiater niet aan de orde (inzake nut en noodzaak tot plaatsing op BPG). Naar aanleiding van het uitgebreide dossier van klager, de conclusies uit eerdere onderzoeken en het gedrag van klager binnen vorige settingen en binnen de huidige detentie heeft het PMO, waarvan zij onderdeel is, goed gemotiveerde en onderbouwde adviezen kunnen geven.

3. De beoordeling

Klager stelt dat zijn overplaatsing naar een PPC wordt tegengehouden door de negatieve adviezen van de inrichtingspsycholoog. Conclusies worden gebaseerd op oude rapportages en er wordt volgens klager niet gekeken naar de actualiteit. De beroepscommissie stelt vast dat de inrichtingspsycholoog in haar uitgebreide schriftelijke reactie op bijna alle punten helder en inzichtelijk heeft gemaakt hoe procedureel en inhoudelijk zij als lid van het PMO in samenspraak met het MDO tot een advies aan de directie komt. Tevens is door haar ingegaan op de wijziging van beleid op basis van multidisciplinaire professionalisering van de werkwijze. Dat betekent dat, in tegenstelling tot de situatie van voor november 2018, het PMO actiever betrokken wordt bij de advisering. Voorts wordt een onderscheid gemaakt tussen detentie en het doel van detentie en de behandeling bij een TBS-kliniek alwaar behandeling voorop staat in tegenstelling tot het detentieklimaat waar het waarborgen van de veiligheid van samenleving en medewerkers als uitgangspunt genomen wordt. De inrichtingspsycholoog heeft aangegeven dat zij klager herhaaldelijk heeft gesproken over het advies en de onderbouwing daarvan. Voorts heeft zij toegelicht waarom de uitkomsten van eerdere onderzoeken van belang zijn voor haar advies en waarom nader diagnostisch onderzoek niet geïndiceerd is. De beroepscommissie vindt in de toelichting van de inrichtingspsycholoog noch in de overige stukken en klagers klacht aanwijzingen voor medisch onzorgvuldig handelen.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingspsycholoog niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 15 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven