Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8388/GA, 2 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8388/GA

Betreft [klager]

Datum 2 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 27 oktober 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. B.C.M. Sprenger, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Aanvankelijk zou de beroepscommissie het beroep ter zitting behandelen op 11 december 2020. Nu klagers raadsman heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een schriftelijke behandeling van het beroep, heeft de beroepscommissie klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Namens klager wordt gesteld dat de bestreden beslissing inbreuk maakt op zijn fundamentele rechten, die niet noodzakelijk is. Klager stelt ook dat er geen sprake is van een ‘psychiatrisch beeld’. Voor zover door de behandelend psychiater wordt verwezen naar klagers opname in de GGZ in januari 2020, voert klager aan dat hij weer gezond is verklaard en is ontslagen uit de GGZ. Ook het veelvuldig spreken over de situatie met zijn huisbaas is geen opmerkelijk gegeven aangezien dit onderwerp is van klagers lopende strafzaak. Het bespreken hiervan is klagers grondrecht en hij moet zich deugdelijk kunnen voorbereiden op zijn eigen strafzaak. Daarnaast stelt klager dat uit de bestreden beslissing niet blijkt of, en – zo ja – op welke wijze rekening is gehouden met zijn voorkeuren. Ook is onvoldoende gebleken dat er geen adequate alternatieven zijn voor de a-dwangbehandeling en is onvoldoende gemotiveerd waarom plaatsing in een individueel programma of een afzonderingscel geen adequaat alternatief is. Volgens klager wordt ook niet onderbouwd waarom er geen minder ingrijpende middelen zijn. Hij kiest liever voor plaatsing in afzondering dan het ondergaan van een a-dwangbehandeling. Gelet hierop voldoet de bestreden beslissing niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, en is deze onvoldoende gemotiveerd.

Standpunt van de directeur

Volgens de directeur komt uit de adviezen van de behandelend psychiater en van de niet bij de behandeling betrokken psychiater duidelijk naar voren dat bij klager sprake is van een psychotisch beeld dat het best te kaderen is binnen een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. De directeur geeft aan dat deze diagnose is gesteld door een psychiater en in het behandelingsplan is opgenomen. Door zowel de behandelend psychiater als de onafhankelijke psychiater is waargenomen dat klager paranoïde gedrag liet zien. Bij klager is een fors psychotisch beeld waargenomen dat zich uit in wijdlopend denken, een paranoïde waan, een hautaine houding en andere symptomen die passen bij grootheidsideeën. In de gesprekken over klagers huisbaas komt dit naar voren en bij klager wordt daarbij paranoïdie en hallucinaties zoals het horen van stemmen, waargenomen. De behandelend psychiater heeft, zoals gebruikelijk is, ook naar klagers historie gekeken. Het is van belang dat klager eerder opgenomen is geweest in de GGZ en dat hij daar medicatie heeft gehad. Volgens de directeur wordt niet zomaar een dergelijke crisismaatregel opgelegd door de rechter, ook dan bestaat een ernstig vermoeden dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis dreigend ernstig nadeel veroorzaakt. In detentie wordt dit gedrag bij klager wederom waargenomen. Klagers ontslag uit de GGZ had vermoedelijk te maken met het effect dat de medicatie op hem had. Ten aanzien van het gevaar geeft de directeur aan dat sprake is van oplopende agitatie, grensoverschrijdend gedrag en verbale agressie. Klager is steeds minder goed te sturen in contact en hij is beperkt begeleidbaar. Hierdoor was klager niet meer groepsgeschikt en verbleef hij in een individueel programma. Ten aanzien van de subsidiariteit geeft de directeur aan dat er, gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis, geen alternatieven zijn voor een behandeling met antipsychotica. Het plaatsen van klager in afzondering voorkomt overtredingen jegens medegedetineerden, maar dit is geen oplossing voor de oorzaak van klagers gedrag en dit is ook niet in zijn belang. De inzet van een dergelijke maatregel zou meer detentieschade voor klager veroorzaken dan het toedienen van medicatie. Ook het vrijwillig innemen van medicatie is geen alternatief, omdat klager heeft aangegeven dit absoluut niet te willen. Verder geeft de directeur aan dat de door de raadsman ingediende bezwaren ten aanzien van de voorgenomen beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling niet hebben geleid tot een andere (definitieve) beslissing. Volgens de directeur voldoet de bestreden beslissing aan de criteria van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid, en is ook aan de procedurele vereisten voldaan.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is volgens de beide psychiaters sprake van een paranoïd psychotisch toestandsbeeld binnen een ongespecificeerd schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. In meerdere gesprekken geeft klager uiting aan een hautaine houding en andere symptomen die passen bij grootheidsideeën. De directeur geeft aan dat naarmate klager langer op de afdeling verblijft, hij minder goed is te sturen in het contact en dat hij meermaals in discussie met het personeel gaat. Wanneer klager wordt aangesproken op het overtreden van de afdelingsregels, laat hij verbale agressie naar het personeel zien. De directeur geeft aan dat klager in een individueel programma verblijft vanwege zijn onbegeleidbaarheid en groepsongeschiktheid. Voortkomend uit de stoornis bestaat het gevaar dat klager fysieke agressie naar derden zal laten zien, het gevaar op maatschappelijke teloorgang en het gevaar dat klager vanwege zijn hinderlijke gedrag agressie van anderen over zichzelf zal afroepen. Volgens de directeur is de bestreden beslissing proportioneel omdat deze ertoe dient het voornoemde gevaar, voortkomend uit het psychotische beeld, af te wenden. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven voor een behandeling met antipsychotica. Een verblijf in een individueel programma is geen adequaat alternatief hiervoor aangezien dit geen verandering brengt in het toestandsbeeld en de oorzaak van het gevaar. Daarnaast wendt dit het gevaar op maatschappelijke teloorgang en het externe gevaar niet af. Met klager is meermaals gesproken over het nut en de noodzaak van de medicatie, maar hij geeft aan dit absoluut niet te willen zodat vrijwillige inname van medicatie ook geen alternatief is. Ten aanzien van de doelmatigheid van de bestreden beslissing geeft de directeur aan dat van de behandeling met antipsychotica wordt verwacht dat het bijdraagt aan het in ernst doen verminderen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. De verwachting is dat klager dan minder bepalend en dwingend wordt, en dat hij beter toegankelijk zal zijn voor het personeel en misschien weer groepsgeschikt wordt. Gelet op een eerdere opname in de GGZ zijn er aanwijzingen dat hij gunstig zal reageren op een behandeling met antipsychotica.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 2 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven